Nog afgezien dat een voorgaande generatie een uitdrukking had als "hopen doe je maar op de wc" — zo vlak na de 2e wereldoorlog had niemand de luxe om er eens goed voor te gaan zitten — komt het woord hoop in de boeddhistische canon niet voor, ook al hebben alle vanuit de westerse wereld komende vertalers het veelvuldig gebruikt.
We kunnen het eens zijn met The Mirror of Zen dat als introductie een "Buddhism has no hope" stelt. Voor het zen is er ofwel twijfel, danwel zekerheid, en daar tussenin ligt streven.
Aan de andere kant zien we dan weer vertegenwoordigers van het Reine Land-boeddhisme als Oren Jay Sofer (The Buddha's teaching is fundamentally hopeful...), en het uitsluitend op de Lotus Sutra gerichte Soka Gakkai die in hun commentaren het woord hoop gebruiken, ook al "staat het er niet" zoals het gezegde gaat.
Beide, en andere, mahāyāna-stromingen, voor zover uit de thuislanden, en voor zover niet althans in hun hanteren van talen als het Engels beïnvloed door het westerse religieuze spraakgebruik, en door het in die culturen dooreenhalen van hoop en verwachting, zullen het daar niet mee eens zijn. Vooral het Reine Land stelt een absolute zekerheid: wie "gelooft" in Amidá (Amitābha) Boeddha geraakt in het Reine Land om daar door te cultiveren naar boeddhaschap vooraleer terug te keren naar de aarde om daar anderen op dezelfde weg bij te staan. Het is dan ook opmerkelijk dat het japanse jingtu en het ōbaku op veel plaatsen toch het zen en het Reine Land weten te combineren.
De vaktermen
Wat betreft het niet thuishoren in vertalingen en verhandelingen van het woord hoop zijn het zen en het theravāda het wel eens. Het verschil ligt hem in de opvatting van boeddhaschap. Zegt het zen dat er meerdere volkomen verlichtten in een tijdperk kunnen zijn, het theravāda houdt het bij een per "kappa" (Skr. kalpa, daar bekend als "voorbije tijd") waarin de naam en de leer van deze ene boeddha bekend is.
Hoop, de term
In het hinduïsme, zo luidt de informatie, is de vroegste weergave van wat we hier hoop noemen het stamwoord "āśā". Zo komt het voor in de Amanaska Yoga-verhandeling. Er zijn in die levensbeschouwing nog twee andere woorden die worden vertaald met hoop: pratidhi en apêksh. Of "hoop" een goede weergave is van deze drie sanskriet-termen, daar zullen de sanskritisten iets over kunnen zeggen. Hier is het geen onderwerp.
Het Pāli, dat een flink aantal woorden uit het Sanskriet heeft overgenomen — en er een eigen invulling aan heeft gegeven — geeft in een aantal canonieke werken het stamwoord
"āśā". (Milinda-pánha [post-canoniek], Sutta-nipáta, Púggala-pànnatti en meer.)
Waar, zoals bovenstaand vermeld, vertalers en commentatoren komend vanuit de westerse (of verwesterde) wereld overal het woord hoop toevoegen aan andere invullingen van āśā, zien we overal vooral termen gebruikt worden als "verwacht", en "gewenst".
En nu maar hopen, in de dagelijkse betekenis, dat er hier en daar nog eens gekeken gaat worden naar de vroegste vertalingen, en naar de laatste commentaren.