DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


Boek Twintig


Lofzangen in het Paleis van de Suyama-hemel
Bijlage 1





Het moet dit twintigste boek zijn geweest dat de monniken die de Huayen-traditie(1) stichtten nog het meest geïnspireerd heeft tot de systematisering waarin enerzijds wordt erkend dat er geen intrinsiek verschil is tussen de fenomenen, en dat die fenomenen anderzijds toch ieder hun distinctieve voorkomen hebben, dat ze elkaar niet hinderen in de respectieve activiteiten en levenswijzen.

Die gedachten worden verwoord door Bodhisattva 'Woud van Bewustzijn'. Enerzijds zegt hij dat de verheven kwaliteiten - zoals wijsheid - al in statu nascendi in het wezen aanwezig zijn - omdat ze anders niet tot ontwikkeling gebracht kunnen worden, maar anderzijds legt hij de nadruk op de fenomenale verschillen:
"Nooit is uit afwezigheid van wijsheid
wijsheid ontstaan:
.... "


respectievelijk,

"Net zoals vorm en niet-vorm
twee zijn, en niet één,
zo is het ook met kennis en onwetendheid:
ze zijn essentieel verschillend.


Op dezelfde manier spreekt hij ook over teken (nimitta) en niet-teken (a-nimitta), enzovoorts.

Binnen de Indiase context hebben we het hier opnieuw over de 'wereldse' en 'absolute waarheid' (samvrti en param-ártha(2)); de latere Chinese monnik-meditatoren-geleerden hebben hier parallellen getrokken met de voor-Boeddhistische Chinese filosofie.

Noten
(1) de Huayen-leer.
(2) Zie boek 12.




De volgende spreker, Woud van Energie, trekt een mogelijke scheefgroei van de waarneming van 'eender' of 'verschillend' dan weer recht, en schudt ons bewustzijn weer uit een staat van 'oh, kweetal':

"Net zoals goud en goudpoeder
in essentie niet verschillend zijn,
zo is het ook met fenomenen;
ze zijn in essentie niet verschillend."
(1)

Deze vergelijking is de inspiratie geweest voor Fazang's Rede over de Gouden Leeuw.
Zo volgen er nog een paar voorbeelden. Met andere woorden, we kunnen niet zeggen dat vorm en niet-vorm één zijn, maar we kunnen ook niet zeggen dat ze in essentie niet-een zijn.
Wat zijn ze dan wel?
Dezelfde Bodhisattva geeft daarop het antwoord,

"Net zoals de kenmerken van geboren zijn en dood
onwerkelijk(2) zijn,
zo is het met alle dingen;
ze hebben geen eigen-aard(3)."


Onderandere Nagārjuna zal er tot mal worden aan toe op hameren: je kunt niet spreken in een van de twee tegengestelden van zijn of niet-zijn. Doe je dat wel dan val je zondermeer in je eigen zwaard.
De samenstellers van de Avatámsaka Soetra en Nagārjuna hadden het van geen vreemde. Ze baseerden zich op de Kleine Voertuig Soetta uit de Samyutta-collectie (spreek: samjóetta) waarin Boeddha een onderhoud heeft met de rondzwervend asceet Vaccha-gotta. (spreek: vàtsja-gotta - g als in 'good')

Vaccha-gotta vraagt dan het volgende:
"Mijn beste Gótama, hoe komt het dat de volgende opinies ontstaan: "De wereld is eeuwig, niet eeuwig, de wereld heeft een eind, is eindeloos; er zijn een ziel en een lichaam; de ziel is verschillend van het lichaam, de Zogegane [Boeddha] bestaat na de dood, bestaat niet na de dood, bestaat zowel wel als niet na de dood; de Zogegane is noch wel, noch niet na de dood."
Boeddha antwoordt dan, "Vaccha-gotta, materie [rūpa] niet kennend, het ontstaan van materie niet kennend, het ophouden van materie niet kennend, de methode om de materie te doen ophouden niet kennend -- dat is waarom deze opinies ontstaan."
Hij herhaalt dan hetzelfde met betrekking tot de andere samenstellende delen van het lichaam-geest-complex.


De vroeg-Boeddhistische trend waarin de Vacchagotta Soetta wort bewaard, analyseert het hier genoemde niet kennen van de fenomenen dan in het licht van an-attá(4), het niet-zelf. Daar gaat men nog niet zover om te zeggen dat daarmee de fenomenen geest-geboren, en daarmee tegelijk illusoir zijn, maar het wordt wel geïmpliceerd. Latere tradities hebben deze concepten niet zomaar uit de mouw geschud, maar deze Soetta (soetra) opgeteld bij het Dhammapāda-vers dat zegt dat "de geest de aanjager is van alle dingen", en vervolgens de conclusie getrokken.
Noten

(1) Het zouden deze paar regels kunnen zijn geweest die de monnik Fatsang hebben gebracht tot zijn parabel over de gouden leeuw.
(2) Onwerkelijk want zonder de '-heid' waarover in boek 14 werd gesproken.

(3) Mogelijk stond hier oorspronkelijk het woord sva-bháva
(4) An-atta betekent niet (an-) zelf (P.: atta). Anatta komt het het klassieke Sanskriet en het Hindi niet voor. Daar wordt het zelf (atma) nadrukkelijk gepostuleerd. Zo kent het Hindi wel het woord antarātma, iets dat net iets lager staat dan de als hoogst gewaardeerde zelf-ziel. Ántara betekent ondermeer tussenin, tussen het voor de hindu onvoorstelbare niet-zelf, en het hoogste zelf. In die zin wordt het door hen gewaardeerd als "geweten", wel een geweten hebben, geen geweten hebben, twijfelen, etc., niet als bijvoorbeeld "ultiem, op een abstract niveau, weten".



Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Naar de tweede bijlage bij boek 20

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme