Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






OORLOG EN VREDE


Boeddha's houding naar de veiligheidssituatie in de Gangesvlakte van tussen de 2500 en 2600 jaar geleden (het is nu 2019)

Bronnen in de vroege Pāli-canon van de/het theravāda, de/het sarvasti-vāda en de chinese āgama, het laatste vertaald vanuit het Hybrid Sanskrit. (-vāda = "de weg", "het voertuig")



Op basis van wat hij toen van het vroege boeddhisme wist stelde de socioloog Max Weber aan het begin van de twintigste eeuw vast dat boeddhisme, dus Boeddha otherworldly is, resp. was, 'niet van deze wereld'.

Nu in de zomer van 2007 bij Routlegde een boek is verschenen met de titel Buddhism, Power and Political Order, waarin in een inleiding wordt verwezen naar Weber's opvatting, is het zinvol een paar passages uit die vroege canon bij elkaar te brengen.

Weber's idee werd in 2001 nog eens herhaald door een team van schrijvers die samen het werk "The Rivers of Paradise: Moses, Buddha, Confucius, Jesus, and Muhammad as Religious Founders" schreven waarvan een recensent meende dat het toch zo moeilijk is "betrouwbare kennis over het leven van de stichters" Mozes, Sakyamuni Boeddha en Confucius te vinden.

In september 2017 verscheen Upinder Singh's "Political violence in ancient India" waarin ze de geschiedenis tot ca het jaar 600 beschrijft, en naast de vroeg-vedische werken de Asok-ávadána, het Relaas (ávadána) over koning-keizer Asoka, meeneemt in haar overwegingen.


Wanneer we kijken naar de inhoud van de vroegste canon - die we voor wat betreft de historische gebeurtenissen echt niet zelf bedenken kunnen - en het nu maar eens even opgeven die vroegste canon naar tijd in te delen, is er in ieder geval voor wat betreft Boeddha's betrokkenheid bij de wereld, of hij er actieve invloed op wilde uitoefenen, en waarom wel, en waarom niet, voldoende stof voorhanden. Maar inderdaad, je moet wel spitten.

De algemene setting van de tijd waarin Boeddha over de aarde ging was er een van voortdurend conflict tussen hele kleine koninkrijkjes en republiekjes die zich na de grote migratie vanuit het noordwesten nog maar amper in de Ganges-vlakte gevestigd hadden, stammen die voor een deel nog moeite zullen hebben gehad met het sedentair worden, en onder elkaar streden om voldoende levensruimte voor hun groeiende stammen. Aan Boeddha's naam: Gótama, resp. Gáutama kunnen we afleiden dat hij geboren werd in een stam van veehoeders die lange tijd, tot ze zich vestigden, achter hun kudde aantrokken. Gó, resp. Gá betekent koe. We moeten dan denken aan veehouders met duizenden dieren.

Een voorbeeld van het gegeven dat Boeddha met zijn uitgebreide monnikengemenschap voortdurend op weg was door oorlogsgebieden(1) vinden we bijvoorbeeld in de Ànguli-mála sutta uit de Middellange Predikingen van de Pāli canon (de chinese Āgama heeft hier eveneens een drietal versies van). Daar staat: "Toen verliet koning Pasénadi met ongeveer vijfhonderd ridders zijn paleis en ging op weg naar het klooster [waar Boeddha op dat moment verbleef]. Hij ging zo ver mogelijk te paard, en legde de rest van de weg te voet af. Zo benaderde hij de Gezegende. Terwijl hij de Gezegende benaderde bracht hij de handen respectvol tesamen, en zette zich vervolgens terzijde neer. Daarop zei Boeddha tegen Pasénadi van het Kósala-rijk, 'grote koning, is koning Séniya Bimbisára van (het koninkrijk) Màgadha tegen u ten aanval gegaan? of zijn de Licchávis van Vesáli tegen u ten aanval gegaan?'"

Het is duidelijk dat oorlog in die tijd aan de orde van de dag was. Overigens was koning Pasénadi Boeddha's verwante van moeder's kant.

Een andere passage vinden we in de Páthama Sàngama Sutta uit de collectie de Samyútta Nikāya van de Pāli-canon.
Daar wordt gesproken over koning Adjáta-sattu van Màgadha. Adjáta-sattu was een vadermoordenaar die berouw had, maar daarom nog niet zijn leven beterde. Hij zag er niet tegen op zijn moeder's broer, de bovengenoemde Pasénadi aan te vallen.
In die soetra staat, "Toen vond er een veldslag plaats tussen koning Adjáta-sattu, de zoon van de Vedéhi-koningin en koning Pasénadi van Kósala. In die strijd versloeg koning Adjáta-sattu van Màgadha de koning Pasénadi van Kósala. De verslagen koning Pasénadi van Kósala trok zich in zijn hoofdstad Sávatthi [(Pāli) of Srávasthi (Skr.)] terug."
Wanneer na de ochtendlijke maaltijdronde de monniken terug keren naar hun tijdelijke verblijfplaats, een maaltijdronde waarbij ze ook de verhalen van de dag meekrijgen, lichten ze Boeddha in over deze veldslag.
Boeddha veroordeelt Adjáta-sattu dan met de woorden, "monniken, koning Adjáta-sattu, de zoon van de Védéhi-koningin heeft slechte vrienden, verkeert in slecht gezelschap; hij heeft een voorkeur voor het kwaad. En, monniken, koning Pasénadi van Kósala heeft goede vrienden, verkeert in goed gezelschap, en heeft een voorkeur voor de waardigen en goeden. Maar, nu koning Pasénadi van Kósala vandaag verslagen is, zal hij een slechte nacht hebben."

Er is hier geen sprake van een Boeddha die de aanvallende partij ontbiedt of opzoekt om hem de les te lezen; hij laat het bij deze opmerking. Is die houding "niet van deze wereld"? Lees verder.

In de Pāli-versie van de Mahā-pari-nibbāna sutta, de Leerrede over het Grote Heengaan, wordt opnieuw gesproken over Adjáta-sattu. Vassa-kára, de architect van de stad Patna bezoekt Boeddha met een opdracht van Adjáta-sattu en spreekt hem aldus aan: "Eerwaarde Gótama, Adjáta-sattu, de koning van Màgadha eert de eerwaarde Gótama, en wenst hem een goede gezondheid, kracht, gemak, welzijn en comfort. Hij [Adjáta-sattu] wenst ten oorlog te trekken tegen de [clan der] Vàdjis en zei het volgende: 'Deze Vàdjis, machtig en glorierijk als ze zijn - ik roei ze uit, ik richt ze te gronde, ik zal ze eens en voor altijd vernietigen'."
Vassakára herhaalt deze woorden van Adjáta-sattu om Boeddha een reactie te ontlokken. Deze gaat er niet rechtstreeks op in, maar geeft een zevental voorwaarden die de Vàdjis (of Vrijjis), wat Adjáta-sattu ook onderneemt, zullen beschermen: regelmatig en voltallig bijeenkomen, vergaderen en uiteengaan in vrede en handelen in overeenstemming met de besluiten, zich houden aan de wetten en gebruiken zoals die zijn vastgelegd, waardering tonen naar de ouderen en hun adviezen ter harte nemen, vrouwen en meisjes niet ontvoeren en niet misbruiken, de heiligdommen beschermen en goed onderhouden, de heilige mannen beschermen opdat deze in vrede kunnen leven.
Op geen moment geeft Boeddha Adjátasattu rechtstreeks advies, laat staan zijn zegen.

Een veel herhaald verhaal is dat over de twist over het water van de Róhini-rivier tussen de clans van de Sákya en die van de Kóliya.(2) De Sákya waren Boeddha's verwanten van vader's zijde, de Kóliya's waren die van moeder's kant.
Tijdens hevige droogte kunnen beide clans, die ieder aan een kant van de rivier wonen, het niet eens worden over de verdeling van het schaarse water, en dreigen elkaar met wapens te lijf te gaan. Omdat Boeddha juist in die tijd niet al te ver weg verblijft gaat hij er heen, zet zich op een zandbankje in het midden van de rivier, en brengt beide partijen tot rede. Wat over het algemeen niet verteld wordt, omdat het niet zo stichtelijk is, is dat de twist een tweede keer oplaaide, en dat Boeddha een tweede keer tussenbeide kwam. Wanneer het een derde keer dan weer zover is, ziet Boeddha dat rede en gevoel hier niet meer toereikend zijn. Hij laat het begaan, met het resultaat dat de Kóliyas de Sákyas verslaan. En bij "verslaan" mag u aan het ergste denken.

Waarom begaf Boeddha zich niet actief op de diverse strijdtonelen? Waarom koos hij geen partij?
Om dat te begrijpen moeten we terug gaan naar de [d]Játaka, de legendarische verhalen over Boeddha's vroegere levens. Die verhalen hoeven we niet [allemaal] letterlijk te geloven, maar ze geven wel het thema van de dag weer: leiderschap.
De eerste twee Játaka vertellen over een perfecte karavaanleider die zijn handelaren en vee veilig door de gevaarlijkste gebieden weet te loodsen.
Boeddha, in zijn leven op aarde, was zo'n karavaanleider. Hij had honderden monniken om zich heen die voldoende gemoedsrust nodig hadden om de Dharma in praktijk te kunnen brengen, en die voldoende voedsel nodig hadden om hun lichaam te voeden. Partij kiezen kwam in die tijd neer op het in levensgevaar brengen van de sangha, de monialengemeenschap. Op het matje geroepen clans zouden hun steun ontzegd hebben; bandieten zouden de vrijheid hebben genomen om hun slag te slaan. Het had niets en niemand vooruit geholpen. Boeddha koos er voor buiten het gewoel te blijven en voor te leven hoe het ook kan. Hij overleed dan ook gewoon, met gestrekte benen, op zijn eigen veldbed tussen een paar bomen, betreurd door allen.

Was Boeddha daarmee "niet van deze wereld"? Denk het niet, integendeel.




Ga verder met de latere ontwikkelingen


Noten:
Delen van de Pāli-canon en de chinese āgama zullen overeenkomen met de sarvasti-vāda-tegenhanger waar het Himalaya-boeddhisme zich naar richt wanneer het de vroegste bronnen aangaat.

(1) Ook in de korte versie van de monniks- en nonnenregels, de Pati-mòkkha (P.) of Prati-mòksha (Hybr.Skr.), vinden we regels waarin wordt verteld hoe de monnik of non zich te gedragen heeft wanneer deze "naar een slagveld" gaat [om daar overlijdensriten te volvoeren]. Dat niet naar een slagveld mogen gaan had overigens, volgen we diezelfde Code, ook te maken met de builenpest, een dodelijke aandoening die zeker ook verzwakte krijgers heeft geveld.

(2) We mogen aannemen dat de huidige naam Koli een afkorting is van het oude Koliya. In 1760, en dat vinden we niet in de wikipagina die door niet-ingelogden niet aangevuld kan worden, worden zo'n 300 Kolis ingelijfd bij het leger van de dan door zichzelf benoemde keizer Shah Alam. Dat gebeurde in Allahabad in de huidige deelstaat Uttar Pradesh. (bron: W. Dalrymple, "The Anarchy", p. 151)



Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme