Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Kápila-vàstu, Boeddha's vaderstad



januari 2013
Tussen eind november en begin december 2012 heeft de heer Chandra-sékhara een online poging gedaan het debat over de lokatie van Boeddha's vaderstad Kapilavastu weer te heropenen.

Er kwamen in die dagen geen of weinig reacties op zijn drie stukken (http://chandrasekharasandprints.wordpress.com). Ofwel de internationale archeologische en oudheidkundige wereld vindt het sop de kool niet meer waard, ofwel men is voorlopig overtuigd van het onderzoeksresultaat van Nepal's inmiddels overleden vooraanstaand archeoloog Swoyambhu D. Tuladhar (The Ancient City of Kapilavastu — revisited).

Om een lang verhaal kort te maken: Indiase oudheidkundigen situeren Kápila-vàstu in Pipra-háwa, in, maar bijna óp de huidige grens tussen India en Nepal (Google maps zit er soms naast), en Nepalese en de overige boeddhistische onderzoekers situeren het in Tilaurakot, een plaats in de Nepalese Terai ten noordwesten van Piprahawa.

De claim dat Kapilavastu in het huidige Piprahawa gevonden moet worden werd geuit nadat een britse hereboer, de heer William Claxton Peppé, in 1898 op zijn land te Birdpore, Piprahawa, in de Indiase deelstaat Uttar Pradesh, een hoop stenen aantrof, deze liet uitgraven en constateerde dat het de restanten van een stoepa waren. Hij en zijn mannen gingen aan het graven — onwetend van het feit dat het not done is een stoepa open te maken, en troffen een soort schatkamertje aan waar een aantal voorwerpen in waren geplaatst waaronder drie vaasjes en een drietand (zie de Likir gompa hieronder). De Peppé-vondst, zo schrijft Shyam Bhatia in 2004, is uiteindelijk terechtgekomen bij de London Buddhist Society, de eerste boeddhistische organisatie in Engeland. In 2004 was er nog sprake van de bouw van een stoepa door de Society waarin deze voorwerpen opnieuw zouden worden bijgezet, maar sindsdien is van dit plan niets meer gehoord.

Later generaties Indiase archeologen hebben het graafwerk iets deskundiger dan Peppé en zijn ploeg aangepakt, en stuitten op een schatruimte daaronder waar ook weer een bijzetting van voorwerpen werd geconstateerd.

Met andere woorden, in grafdelverstermen zou dit wellicht een eerste en tweede bijzetting (2de = Peppé's vondst) genoemd kunnen worden. Het is hier niet bekend of zo'n tweede bijzetting ooit elders en eerder is waargenomen. En dat Peppé's vondst een tweede bijzetting kan zijn geweest, is een bold statement van iemand die niets te winnen of te verliezen heeft.
de historische Padma-sam-bhava, de drietand en de donderkeil
Wat in Peppé's verslag interessant is, is zijn vermelding van de drie vaasjes en de drietand. Met name het laatste voorwerp is eerder een attribuut dat we kennen uit het hinduïsme, maar observeringen en verslagen tonen dat dit voorwerp al vrij snel moet zijn geleend door die stromingen van het Himalayageloof die ook de tantras van de hindus hebben overgenomen en omgevormd. Daar geven ze dan een andere inhoud aan.

Van Padmasambhava, in dit verhaal voorgesteld als de initiator van het Kagyu-boeddhisme uit de Himalayas (maar er zijn andere stromingen die hem ook claimen), is bekend dat hij zich bediende van een drietand. We laten de legende voor wat hij is, maar constateren er toch uit dat hij, eenmaal mahāyānist en tantristisch meester, vanuit India naar Bhutan en Tibet trok in het bezit van genoemde drietand en vajra, donderkeil(* rechterkolom), om in het laatstgenoemde land de eerste boeddhistische gompa (kloostercomplex) te betrekken, het Samye dat door koning Trisong Detsen voor hem gebouwd werd.


Er wordt binnen de Kagyu-richting met enige regelmaat het verhaal verteld dat zegt dat op een dag, tijdens de inwijdings-ceremonie van Samye Ling (ling = klooster), Padmasambhāva, de Samye-abt Shanta-ràkshita en de koning Trisong Detsen een ceremoniële ommegang maakten. Bij die gelegenheid vraagt Padmasambhāva aan de koning — zo gingen die zaken toen — of hij en Shantaràkshita weer terug mogen naar India. De koning vindt het maar niks: "Tibet is een land waar ook gewelddadige mensen wonen onder wie het geluid van de dharma zelfs nog niet gehoord is." Wanneer Trisong Detsen in tranen geraakt, besluiten beiden dan maar te blijven.



De koreaanse monnik Hye-cho (spreek ongev.: hij-dzjo) die rond het jaar 728 op zijn India- en Serindia-reis ook door west-Tibet trekt — hij begrijpt zelf eigenlijk ook niet zo goed waarom, merkt op dat de boeddha-dharma in die westelijke regio onbekend is. Maar het is er dan ook zo koud dat Hyecho niet weet hoe snel hij weer naar warmere oorden moet afreizen. Wellicht had hij in een iets milder seizoen toch nog wel een paar sporen aangetroffen.



Vazen komen in het tantrisme, en overigens ook in het laagje daaronder, voor als voorwerpen waarin dingetjes van gerealiseerde meesters worden gedaan. Zo'n vaas wordt dan ergens begraven of opgeborgen, en verondersteld wordt dat de inhoud zo beladen is dat het een weldoende uitwerking op de omgeving heeft. Doe er mee wat u wilt.

Wat hebben die vazen en de drietand te maken met Kápilavàstu? Of Peppé's vondst nu gedaan werd binnen de ommuring van het echte, historisch aanwijsbare oude Kápilavàstu of niet, zijn vondst zou er op kunnen duiden dat hier ooit sprake is geweest van pelgrimage, en wel door tantristen (tántrikas). In dat geval zou het mogelijk kunnen zijn dat ze de stoffelijke resten van een overleden, als verlicht erkende persoon zo dicht mogelijk bij de bron hebben willen bijzetten. En in dat geval hebben ze die resten vergezeld doen gaan van attributen die inmiddels rituele voorwerpen binnen die boeddhistische stroming waren geworden, met name de drietand die we nog op het dak van menig gompa in de Himalayas kunnen aantreffen, zoals op het dak van de overigens gelugpa Likir gompa in Ladakh.
de historische Padmasambhava, de legendarische Mahādeva, en de donderkeil
(*) Er is geen ritueel voorwerp binnen het boeddhisme waaromheen zo gefabuleerd wordt als rond de vajra, de donderkeil.
In het boek "Binnengaan in het Rijk van Werkelijkheid", een onderdeel van de Avatámsaka soetra, en wel in de vertaling van Shiksa-nánda (652-710) die afwijkt van een eerder manuscript van de hand van Buddha-bhadra (359-429), vinden we een verhaal over een bodhisattva die Mahādeva wordt genoemd.
Er circuleert binnen de hindu-media een tv-serie over de hindugod Mahādeva die een avatar van Shiva zou zijn, en die in een van de afleveringen een ontmoeting heeft met een wijze man, Gautam, die wordt voorgesteld als de stichter van de Nyaya-filosofische richting.
Blijven we even bij de naam Mahādeva, en laten we de tv-serie beleefd over aan de hindu-gemeenschap

Dat de Avatāmsaka, in de Shiksa-nánda-versie, sporen draagt van het boeddhisme uit Serindia waar het saivisme in de redelijke oudheid prominent aanwezig was, wordt ook door het bovengenoemde hoofdstukje aangetoond.
In dat Mahādeva-hoofdstuk wordt de vajra, de donderkeil, voorgesteld als een instrument waarmee "de berg, die samenklontering van noties over zelf, tot niets wordt gereduceerd." (p.1238 in de Cleary-vertaling).

De overeenkomst tussen de komst van de donderkeil dragende Padmasambhava die met dit attribuut vanuit het saivisme naar het boeddhisme overging, en de donderkeil dragende Mahādeva is frappant.

De discussie tussen verschillende stromingen in Azië ging en gaat zelden of nooit head-on; men stelt zijn overtuiging of bevinding, en laat het aan het karma van de toehoorder, beschouwer of lezer over om uit te vinden, of mettertijd te ervaren of die overtuiging of bevinding binnen de ene stroming identiek is aan die in die andere stroming, en waarom dan wel, en waarom dan niet.






Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme