Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






AMITABHA BOEDDHA

Geschiedenis, een paar traditionele opvattingen






Zie voor het verschil tussen de namen Amitābha en Amitāyus een alinea in de Avatámsaka soetra, boek 31.

Een fragment uit de hoofdpagina over Boeddha: Nu zegt de Mahāyana Mahā Paranirvāna Sūtra over Boeddha's Grote Heengaan

"De Tathāgata (de "Zo gegane, Zo gekomene, een bijvoeglijk naamwoord dat voorafgaat aan het zelfstandig naamwoord Boeddha) [als lichaam van vlees en bloed] kan niet voor eeuwig voortduren, [want] de Tathāgata is een eeuwig verblijvende Dharma ... [en zijn] lichaam ... is een transformatie-lichaam...."
Het 12de boek van de Avatámsaka (Bloemenkrans) Soetra zegt het zelfde: "Het werkelijke lichaam, of het werkelijkheidslichaam van Boeddha is niet een lichaam."

Hoe de Boeddha dan eeuwig duren kan, verklaart een MPS-passage die vlak voor bovengenoemde staat:
... de lichamelijke duur van mensen en andere wezens ... vloeit [als een onderstroom] in de oceaan van de Tathāgata's levensduur. Daarom is de Tathāgata's levensduur onmetelijk."

Het is aan de hand van deze passage dat de oudste en meest traditionele Chinese voorstelling van de drie Boeddhas gestalte heeft gekregen: Sakyamuni Boeddha, Amitābha Boeddha, en Tathāgata Boeddha als de oceaan waaraan het menselijke leven als golven of een onderstroom deelneemt.

De boven geciteerde passage vertelt dat Tathāgata en levend wezen samenvallen, ofwel dat het absolute en het relatieve één zijn. Daarom zegt de onmiddellijk daarop volgende zin: "Uit de Tathāgata komt alle leven voort."
Die laatste opvatting heeft niets te maken met schepping zoals dat in theïstische systemen voorkomt, maar alles met het besef dat het inherent en immanent Verlichtte het inherent en immanent Verlichtte gestalte geeft, in een eindeloos voortgaande stroom.







Amitābha Boeddha


De Mahāyana-opvatting over Boeddha

Een paar woorden van Meester Yinshun waar hij Nāgārjuna citeert over de "gemakkelijke weg". Nāgārjuna is een van de groten uit de Mahāyāna.

In zijn The Way to Buddhahood zegt meester Yinshun, "Dankzij zijn oneindige vaardigheid onderwees Boeddha een vlot en vaardig middel [upāya](1) waarmee hij de nog schuchtere en niet erg gevorderde nieuwelingen omarmt en beschermt, opdat ze hun vertrouwen niet verliezen en het Grote Voertuig binnengaan. Dit is het leerstuk van de "gemakkelijke weg".

"In de Dasa-bhūmi-vibhāsā Shāstra, nadat hij zijn gehoor had terecht gewezen [toen ze meenden dat de "gemakkelijke weg" een inferieure weg was] gaf Nāgārjuna hen het volgende antwoord

'... De werkelijke betekenis van de gemakkelijke weg is vijfvoudig. Ten eerste behelst de gemakkelijke weg het voor de geest houden [smrti] van niet slechts een Boeddha, maar van alle Boeddhas in de tien windrichtingen. Bovendien, door met een niet-afgeleide geest de naam te reciteren van Amitābha Boeddha en hem voor de geest te houden en zo verder, [met inbegrip van alle grote Bodhisattvas,] kun je het stadium van niet meer terugglijden(2) bereiken.
Ten tweede, naast het reciteren van de namen van Boeddhas en Bodhisattvas houdt de gemakkelijk weg ook in je aandacht op hen gericht houden, voor hen neerbuigen, en hen in verzen prijzen.
Ten derde, zij die het stadium van niet meer terugglijden willen bereiken moeten niet alleen [Boeddhas en Bodhisattvas] voor de geest houden, hun namen reciteren, en buigen, maar ze zouden ook spijt moeten hebben [dat ze niet aan het verheven ideaal voldoen], hen [om steun] moeten vragen, zich moeten verheugen [over de Boeddha-Dharma], en hun behaalde [morele] verdienste doorheen alle boeddhalanden(3) moeten overdragen'....."


Nāgārjuna sprak vanuit een vedische (hindu) traditie die smrti tot op de dag van vandaag net zo beleeft. Het verschil is echter dat deze vedische traditie de liefde tot God (Krsna of een van de andere goden) - in hedendaagse bewoordingen - tot doel heeft, en dat boeddhisme mikt op ervaren van "het rijk van werkelijkheid" zoals dat onderandere in de Avatámsaka Soetra tot uiting komt: "Bodhisattva-Mahāsattvas weten, dankzij hun supranormale vermogen tot het produceren van hele rijen oneindige fysieke vormen, dat ze geen beeld hebben van onderscheid [daartussen], ze hebben geen beeld van variëteit, geen beeld van oneindigheid, geen beeld van onderscheidenheid, geen beeld van kleur. Bodhisattvas die zo het rijk van werkelijkheid binnengaan kunnen hun lichaam in verschillende gedaante tonen; ... | ... vormen die alle praktijken van Samántabhadra vervullen." (boek 3, en boek 28-2).

Smrti is een middel, geen doel. Het "rijk van werkelijkheid" is het doel de ervaring van ledigheid, sunyatā, dus van Boeddha, dus van de Dharmakāya — en de Dharmakāya is niet God of een synoniem daarvan.

Er wordt graag van uitgegaan dat Nāgārjuna rationeel en filosofisch was, 'net als wij'. Maar er is doorheen de geschiedenis van het boeddhisme niet een enkele leraar gevonden die de religieuze component veronachtzaamde.
Nāgārjuna deed dat niet, Xuanzang, die Avalokiteshvara eerde, en in Tushita in de nabijheid van Maitreya wedergeboren wilde worden, deed dat niet, en de hedendaagse leraren en leraressen doen dat niet — op een enkeling na die zich bijvoorbeeld in zijn of haar zen-praktijk afgescheiden denkt te weten van de Boeddha-Dharma.


(1) In boek 21 van de Avatámsaka Soetra wordt de parabel van het vlot aangehaald. Dit is wellicht de duidelijkste manier om te verklaren wat een "vlot en vaardig middel" is.
(2) Avai-vártika of avi-vártin.
(3) Hier de praktijken en de verschillende levenssferen.


Gedenkdag Amitābha Boeddha


Hier ziet u een schildering op textiel die Amitābha Boeddha voorstelt. De schildering kwam nog voor het jaar 1227 in Centraal Azië tot stand, tijdens de Tangut Dynastie. De Tangut zijn nu, net als de moslim Hui, een minderheidsvolk op het Chinese continent.

Op deze schildering zien we hoe vanuit Boeddha's haartoef op zijn voorhoofd als het ware zijn geestkracht uitstraalt, en hoe die grote geestkracht ter hoogte van de bodem van een lotusbloem, die wordt vastgehouden door twee bodhisattvas, het kleinere lichtje ontmoet dat uitgaat van de mens (heel klein linksonder) die oprecht zijn gedachten op Boeddha gevestigd houdt.
In boek 34 van de Avatámsaka Soetra wordt de haartoef tussen de wenkbrauwen van Boeddha de "lichtwolk die de cosmos doorstraalt" genoemd.

We vinden dit beeld ook in de Surángama (geen klemtoon op de voorlaatste lettergreep) soetra. Daar spreekt Mahāsthāma-prāpta, de Bodhisattva van Groot Stamina en zegt, "Wanneer iemand zijn/haar geest voortdurend op iemand anders richt, maar die ander hem of haar voortdurend vergeet, dan kunnen ze elkaar tegenkomen en zien, echter zonder elkaar wederzijds te herkennen. Maar wanneer beiden de intentie hebben om voortdurend aan elkaar te denken, dan groeit die intentie, van wedergeboorte tot wedergeboorte, totdat ze even onafscheidelijk zijn geworden als het lichaam en zijn schaduw."

De lotusbodem die beide bodhisattvas vasthouden zal in het Reine Land(*) van Amitābha Boeddha de zetel zijn waarop de mens, die voor zijn dood oprecht cultiveerde tot het bereiken van dit Reine Land, aan de andere kant van dit leven mag plaatsnemen om daar verder te cultiveren tot aan Boeddhaschap. Dat zien we ook op het fragmentje (midden links naast de lotus-bodem) op het knooppunt van beide gedachtenstromen.
(*) Het Reine Land wordt ook wel het Westelijke Paradijs genoemd, Sukhā-vati in het Prakrit, een Sanskriet-achtige taal. In het chinees heeft men het over het jingtu (spreek: dzjieng-toe), en in het japans is het shinshu (spreek: sjien-sjoe). Daar wil de Reine Land-boeddhist, of de Amidist uit het Chinese boeddhisme, na zijn overlijden heen, om daar verenigd te worden met Amitābha die de Dharma onderwijst. In die gemakkelijker omstandigheden cultiveert z/hij in maximaal 9 stadia tot aan boeddhaschap.

Binnen het Chinese boeddhisme kan dit concept van Westelijk Paradijs aanvankelijk herkend zijn geworden aan de hand van de geschiedenis van China's koning Wén, de stichter van de Zhou-dynastie die, zo zeggen de annalen, vanuit het westen naar het oosten trok. De mens heeft de neiging om dat wat verder in het verleden ligt en niet meer kenbaar te idealiseren, en zo kan koning Wèn's vaderland een soort Westelijk Paradijs van de Reine Land-boeddhist zijn geworden.
Dat dit tijdelijke paradijs — iedereen behaalt er verlichting en verdwijnt daarna uit samsāra, de kringloop van geboren worden en sterven — in het westen wordt gesitueerd, heeft te maken met de volks-daoïstische opvatting dat hun Onsterfelijken daar, boven de bergen (van de Hindu Kush) verblijven. Het mag dan ook niemand verwonderen dat dit volksdaoïsme Amitābha (Omitofó) beschouwt als de god van onsterfelijkheid, want ook hij verblijft volgens een drietal laat-boeddhistische manuscripten in het westen. Hoezeer die opvattingen over onsterfelijkheid en "het westen" dooreen lopen zien we ook aan een reisverslag waarin van de zesde-eeuwse boeddhistische monnik Song Yün wordt gezegd dat hij, een paar uur alleen op stap, boven in de Conglíng-bergen een ontmoeting had met Bodhidharma (Chin: Damo) die juist tevoren overleden was. Het volksboeddhisme van oostelijke en noordelijke streken, het mahāyāna, heeft dan ook geen enkele moeite met concepten als onsterfelijkheid en paradijselijke staten voorbij dit leven. Daarmee houdt het volksboeddhisme koppig vast aan voorboeddhistische concepten, en laat zich door geen van de groten uit het geleerden-boeddhisme van dergelijke ideeën afbrengen, zoals ook de bevolking uit westelijker streken zich de woorden ziel, zelf, liefde, schuld, boete, en martelaar niet laat afnemen die dan tenminste door het geleerden-boeddhisme van de hand worden gewezen, niet in de canon worden aangetoond, en zo al, vervangen door correctere, voorzichtiger vertalingen die niet de westerse lading dekken, maar wel de oosterse.
Er is op andere plaatsen al gewezen op het bijna-feit dat de naam en het concept van Amitābha van perzische origine is. Omdat de Perzen deel uitmaakten van de Euraziatische regio, die voortdurend in beweging zijnde cluster volkeren die in permanent contact met elkaar basisconcepten van hun respectieve religieuze tradities aan elkaar overdroegen, mogen we dus ook het concept "paradijs" interpreteren in de Euraziatische context. Daarbij kan gewezen worden op het oud-perzische woord paridaida. Een paridaida, paradijs, was in het antieke Perzië een park dat door onderaardse kanaaltjes bewaterd werd. Zo'n lustoord werd zodanig hoog geacht dat het synoniem werd met de koning en zijn machtsuitoefening. Zie de hierboven gegeven doorklik. We vinden het beeld terug in de Korte meditatie-soetra over Amitābha en het Reine Land, de Amityurdhyāna sūtra.

Manohar Lal Bhárgava die de antieke geografie van groot-India beschreven heeft (the Geography of Rgvedic India, Lucknow, 1964) noemt een van de zijrivieren van de Indus uit voor-vedische en vedische tijd de Anitabhā (p.123/4). Op de pagina over de migratie van de volkeren van langs de Sarásvatī en de Indus staan een paar woorden over de mogelijke bron van het Amidisme.

Voetnoot 13 bij boek 1 van de Lankāvatāra soetra laat zien hoe nog een aantal andere religieuze concepten over dat deel van het continent heen en weer zweefden om hier deze betekenis te krijgen, en daar een iets andere. In alle gevallen heeft het concept paradijs binnen het filosofische deel van het boeddhisme een intern-meditatieve betekenis gekregen. We zijn niet meer zo "gek" om te denken dat er een echte, fysieke tuin der lusten is waar je heen kunt.
In de provincie Kham van Tibet leven begin 21ste eeuw nog een of twee dorpsgemeenschappen die Minyak of Minak heten, waarschijnlijk nazaten van een Tangutvolk dat leefde in de Ordos, de kom van de Gele Rivier. De Tangut worden ook wel de Xixia genoemd (spreek: sjii-sja).
het Tangut-rijk kwam in 1227 aan zijn eind na te zijn overrompeld door Genghis Khan. Tot het verdwijnen van de Yüan-dynastie, d.w.z. de Mongoolse invloed uit China, was het ondermeer de Tangut-Mongoolse cultuur die een blijvende invloed op het Chinese Rijk zou hebben. Dat de Tangut bij de dood van Genghis Khan allemaal ter dood zouden zijn gebracht, wordt tegengesproken door de Tangut-Mongoolse cultuur tijdens de Yüan, meer specifiek de tempel-architectuur.
Het Tangut was een taal op zichzelf die in geschreven vorm overeenkomsten had met het chinese kanji. De Tangut-Xixia vertaalden een complete Tripitaka, een vroeg-boeddhistische canon, waarschijnlijk de Sarvastivāda-canon, in hun taal en schriftsoort, en er is een vertaling in het Tangut bewaard gebleven die de 'Soetra over de Duizend Namen van Boeddhas uit het Verleden' heet. Bovendien wordt er gesproken over een versie van de Lotus Soetra in het Xixia, de taal van de Tangut of Hsia of Xia-dynastie.


De Eigen-Kracht/Ander-Kracht discussie
De Reine Land-devoot, of het nu de japanse Jōdō-scholen zijn, of het chinese Shintú, gaan er van uit dat hun eigen geestkracht niet toereikend is voor het bereiken van Boeddhaschap, of het aankomen in Amida's/Amitābha's Reine Land in het Westen. Ze roepen de Ander-Kracht (táriki in het japans) van Boeddha aan om hen hierin te helpen; ze geven zich er aan over.
Met name de japanse zen-richtingen hebben hier heftig op gereageerd: iedere roshi (meditatie-leraar) een Verlichte
op eigen kracht. Daarbij gaat het verschil van mening uiteraard over de vraag wat Verlichting is. Is die vraag in de Reine Land-stromingen eigenlijk geen punt van overweging — legt men daar in principe het zwaartepunt eerder op het onverlichte, dat wil zeggen het moeten weten dat je bij voorbaat gered bent maar het nog niet beseft (bonno in het japans), de japanse zen-richtingen zien verlichting in de niet meer babbelende geest. De chinese zenstromingen hebben de overeenkomsten al lang gezien, en maken, zie de pagina over de Tannishō, geen wezenlijk onderscheid tussen het nog zelf moeten realiseren van wat in statu nascendi al aanwezig is, en het afschudden van de twijfel over de bij voorbaat redding. De Tannishō is een van de werken van de Japanner Shinran, aartsvader van de Reine Land-stromingen in zijn land. Ze wordt niet gehanteerd door de chinese Shintu-stromingen, maar dat wil niet zeggen dat die laatsten het niet als waardevol zouden erkennen, indien ze het zouden kennen. De opvolger van Shinran, Rennyo, heeft gezegd en geschreven dat de Tannishō niet door neofieten gelezen zou moeten worden. Dat is juist, maar in de 20ste/21ste eeuw is alles op straat komen liggen, ook dat waarvoor je eerst het aanvankelijke boeddhisme gerealiseerd moet hebben.










Naar de hoofdpagina over Boeddha | Naar de archiefpagina | Naar de Soetraspagina

Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme