De overgrote meerderheid van tradities binnen het boeddhisme gaan er van uit dat de Boeddha-Dharma op een gegeven ogenblik vergeten zal raken. Daar zijn in de Pāli-canon een paar passages over te vinden, onderandere over de komende Boeddha Metteya (Maitreya).
In een andere tekst behorend tot diezelfde Pāli-canon jut Boeddha zijn monniken op haast te maken met het realiseren van Verlichting. Zijn woorden staan in de Ani Sutta van de Samyútta Nikāya, als volgt:
Te Sávatthi (Srávasti). "Monniken, ooit hadden de Dasaháras een grote trom die de "verzamelaar" werd genoemd. Wanneer die Verzamelaar was gebarsten sloegen ze een keg in de barst, totdat er een tijd kwam dat er geen trom meer over was, maar alleen maar keggen.
Zo zullen er in de komende tijd monniken zijn die niet zullen luisteren wanneer de leringen worden gereciteerd, leringen van de Tathāgata - diep, diep in betekenis, allesoverstijgend, verbonden met sunyā [ledigheid]. Ze zullen niet luisteren, zullen hun hart niet naar die leringen wenden, zullen niet overwegen dat deze leringen het beluisteren en leren waard zijn. Maar ze zullen luisteren naar uiteenzettingen van literaire aard - het werk van dichters, werk dat elegant klinkt, elegant gecomponeerd is, het werk van buitenstaanders, van discipelen [van anderen]. Ze zullen er naar luisteren en hun hart richten naar het kennen ervan. Ze zullen díe leringen bestempelen als de moeite waard om te horen en te leren.
Zo zal het de leringen, die de woorden van de Tathāgata zijn vergaan; ze zullen verdwijnen - al zijn ze diep, diep in betekenis, allesoverstijgend, verbonden met sunyā [ledigheid]."
De mahāyāna Paranirvāna Soetra heeft in dit verband de volgende passage waarin een vergelijking wordt gemaakt met veedieven:
"Daar [, zeggen de dieven: op die plek waar buit te behalen valt] zijn goede leringen. Het zijn allemaal brokstukken van de Wonderbaarlijke Leer van de Tathāgata [Boeddha]. Hoe? De Tathāgata gaat nirvāna binnen, en later stelen we wat er overblijft, de levensregels, de samādhi, en de wijsheden.' Zo gaan ook rovers te werk die koeien stelen."
Op de basis van onderandere deze teksten zijn er opvattingen gekomen over de zogenaamde "Dharma Eindigende Tijd". De Dharma, de objectieve beschrijving van de werkelijkheid en de stappen die ondernomen moeten worden om met die werkelijkheid om te gaan kan niet eindigen, maar de tijden waarin de Dharma bekend is, die zullen aan hun eind komen. Dat is tenminste de opvatting van de vroege Pāli-traditie, van de Reine Land-stroming, van de Nichirenstromingen, en nog een aantal scholen.
Zo zijn er lijsten ontstaan, en het soort indelingen waar boeddhisme niet erg fameus om geworden is.
Er is een indeling die zegt dat er de Ware Dharma Tijd is; die duurde ca 500 jaar. Daarna was er een tijd van ca 1000 jaar waarin de Dharma redelijk goed begrepen en beoefend werd. Nu is er een tijd van ca 10.000 jaar waarin de Dharma in min of meer verbasterde vorm wordt beleefd. In deze tijd wordt Verlichting zelden bereikt - zegt deze theorie die uit de Lotus Soetra stamt.
De
Diamant soetra neemt een soort tussenpositie in. Daar wordt wel erkend dat de Dharma in een toekomende tijd vergeten zal zijn, maar er wordt ook gezegd dat er tot het einde toe wezens (mensen) zullen zijn die het hart van boeddhisme — volgens de Prajñá-paramitā, c.q. Diamant-soetra-opvatting — zullen begrijpen, zullen kunnen toepassen, en zullen propageren.
Het concept van Dharma Eindigende Tijd wordt door de Avatámsaka Soetra resoluut van de hand gewezen. Zegt boek 18: Dharma Eindigende Tijd? Niks daarvan! Dat zullen we dan nog wel eens zien! Als volgt:
"Boeddhakind, Bodhisattvas die een dergelijke kennis en wijsheid(1) bezitten, zullen er voor zorgen dat de afstammingslijn van de Drie Juwelen [Boeddha, de Leer, de Communiteit] nooit tot een eind zal komen."
Deze woorden staan in contrast met het leerstuk rond de Pratyéka-Boeddha(2) die niet-onderwijzend in de wereld blijft tussen het op aarde manifest worden van een Boeddha. Het leerstuk stamt uit de [d]Játakas, de Geboorteverhalen. Daarin is een verhaal over een groep Pratyéka-Boeddhas die ergens op aarde samen leefden in afwachting van een nieuwe Boeddha. Ze onderwezen niet, óf omdat ze dat niet konden, óf omdat ze het in die tijd waarin de Dharma nagenoeg vergeten was "niet meer zagen zitten". Bij het bekend worden van de geboorte van Siddhàrtha - die Boeddha zou zijn - overwogen ze dat hun aanwezigheid nu niet langer vereist was, dat er nu een Boeddha was die in handelen, in spraak, en in de geest onderwijzen kon. Samen genereerden ze grote lichamelijke hitte(3) die hen in de lucht deed opstijgen, vanwaaruit ze als as weer op de aarde neervielen.
In boek 20 zult u zien dat de (aspirant-)bodhisattva daar geen genoegen mee neemt; in dat boek, en in andere, wordt met zoveel woorden gezegd dat de Bodhisattva, in tegenstelling tot de Pratyéka-Boeddha, op de aarde zal blijven, manifeste Boeddha of geen manifeste Boeddha.
Noten
(1) In de juist daarvoor staande alinea wordt die Bodhisattvaweg in een paar woorden opgesomd: "Ik zou met behulp van verschillende methoden, die aangepast zijn aan hun noden en potentieel, hen [de wezens] moeten bevrijden, redden. Bodhisattvas die een dergelijke kennis en wijsheid hebben zijn in staat alle wezens te bevrijden."
(2) Sanskr.: Pratyéka; spreek uit als Pratjééka. Pāli: Paccéka; spreek uit als Patsjééka.
(3) (her-)lees Alexandra David-Neel over het genereren van warmte of hitte in "Een vrouw trekt door Tibet".
In dit achttiende boek vinden we de "Zes Principes van Harmonie" die nog steeds gehanteerd worden door het Chinese boeddhisme. Ze worden in deze tekst niet nader gespecificeerd, hetgeen aangeeft dat het "Zijderoute-Boeddhisme"(1) hiermee bekend was en er naar leefde:
Harmonie of eenheid in fysieke handelingen tijdens de eredienst, eenheid in de keuze en het reciteren van de teksten, mentale harmonie in vertrouwen (sraddhā), morele harmonie in het naleven van de Code, leerstellige harmonie in opvattingen en uiteenzettingen, en economische harmonie waar het gezamenlijk bezit, handelingen, studie of welzijnsinitiatieven betreft.
Noot
(1) In een eerder volume is opgemerkt dat traditioneel de stad Khotan ("witte jade") de plaats is geweest waar de Avatámsaka Soetra ontstond. We vinden echter nergens in deze soetra een referentie naar die steensoort, terwijl er wel plaatsen zijn die wijzen in noordelijker richting, bijvoorbeeld Zanskar.
Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.
Naar de tweede bijlage
Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|