Het tweede boek van de Avatámsaka soetra toont ons het beeld van geëmigreerde monniken die in ongetwijfeld hondsmoeilijke omstandigheden samenzitten en zich de Boeddha en zijn woorden voor ogen proberen te halen. Laten we even aannemen dat dit in de buurt van Khotan was, langs de Zijderoute.
Ook hier zien we weer hoe in een bepaalde vorm van meditatie van het in de geest beleefde niet gezegd kan worden dat het werd gehoord of gezien. Ook hier is er weer een dooreen lopen van de zintuigen zoals dat al beschreven is in het eerste boek.
Stelt u zich voor, een aantal monniken in westelijke streken zit tesamen. Ze proberen zich mentaal te verplaatsen naar de plek waar Boeddha zit en spreekt. Omdat dit een fysiek onmogelijke opgave is, gebruiken ze het middel van visualiseren. Een van hen neemt de groep als het ware mee op een mentale reis en opent een beeld dat we vandaag zouden kunnen omschrijven als een 3D-computeranimatie - zoiets.
Men stelt zich het universum als mándala voor - dat kent u wel. Die mándala heeft "oceanen aan werelden" in alle tien de richtingen, een in het oosten, een in het zuiden, een in het westen, een in het noorden, een in het noordoosten, een in het zuidoosten, een in het zuidwesten, een in het noordwesten; er is er een boven deze schijf aan oceanen van werelden, en er is er een onder deze schijf aan oceanen van werelden.
Deze mándala bevindt zich in de ruimte, voor ons geestesoog, ze is niets fysiek tastbaars, maar toch ervaren wel alles helder en duidelijk.
In ieder van die werelden bevinden zich landen (buddha-ksetra), en in ieder van die landen bevindt zich een Boeddha - een afschaduwing van de cosmische Boeddha. En iedere lands-Boeddha heeft een eigen naam, ook al zijn zijn handelingen en leringen in principe gelijk aan die van alle andere Boeddhas(*). En al die Boeddhas hebben een Bodhisattva als attendant die deze of gene naam draagt, en die Bodhisattva heeft een menigte andere Bodhisattvas om zich heen.
Ieder van deze groepen, met "de landsboeddha" aan het hoofd, die onmiddellijk gevolgd wordt door zijn Bodhisattvas, begeven zich nu naar Mágadha, de plaats waar Boeddha op zijn bodhimándala, zijn verlichtingszetel, zit. Ze brengen de meest kostbare offerandes, manifesteren zich met hun heel eigen oogverblindende landskenmerken, produceren "leeuwenzetels" om op te zitten, en zetten zich terzijde neer, met de windrichting vanwaar ze gekomen zijn achter zich.
Een leeuwenzetel is een zetel van waaraf iemand zijn "leeuwebrul" geeft, een uiting die gepaard gaat met Ontwaken tot de ware Dharma.
Zie voor de ontstaansgrond van dit beeld waarin Boeddhas, Bodhisattvas en hun gevolg naar de plaats toestromen waar de Boeddhalering wordt gepredikt ook boek 31.
Dat is het beeld dat deze groep monniken zich voorstelt. Geen van hen heeft het in zijn hoofd gehaald Boeddha posthuum of van verre te laten spreken, daarvoor is het respect te groot.
Niettemin hebben de aanwezigen een serie vragen over Boeddha of Boeddhaschap. Dit tweede boek begint met veertien vragen. De eerste luidt, "Wat zijn de stadia van cultiveren die Boeddha doorlopen heeft?", en de laatste vraag is, "Welke vormen van kennis heeft Boeddha? " Deze vragen zullen doorheen heel de Soetra behandeld, maar nooit werkelijk beantwoord worden omdat Boeddhaschap voorbij het voorstellingsvermogen van gewone mensen ligt.
Wat er, vanaf het moment dat de Boeddhas en Bodhisattvas uit al die windrichtingen zich hebben neergezet om de Dharma aan te horen, doorheen heel de Avatámsaka Soetra gebeurt, is dat de voor de geest gehaalde Boeddha - de werkelijke die in Mágadha predikt en die hier vertegenwoordigd is in zijn cosmische of oervorm, telkens een Bodhisattva de kracht en wijsheid geeft om de essentie van de Dharma te verklaren, dat wil zeggen, het ensloos zijn van wezens en dingen, het voorwaardelijk, afhankelijk ontstaan, het illusoir zijn, het onderling doordringen van illusoire fenomenen. Dat zijn de hoofdthemas van deze Soetra.
(*) Hierin zijn het Mahāyāna-Boeddhisme en de vroege vedische geschriften het eens. Al in de Vedas (de bron van het huidige Hinduïsme) vinden we zinsneden als "De goden zijn niet meer dan één Enkel Wezen dat verschillende namen heeft" [ ekam sad viprā bahudhā vadànti].
Het verschil ligt hem in het woord 'god'. Boeddha is geen god, de bodhisattvas zijn dat ook niet.
|