Nirvana
"Nirvāna is niet zintuiglijk waar te nemen,
Maar wanneer we er over spreken, zeggen we dat er twee soorten zijn."
In dit twintigste boek wordt niet verteld wat die twee soorten zijn.
Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de tweedeling van 'nirvāna met substraat' en 'nirvāna zonder substraat'.
'Substraat' is dan een vertaling van upa-disesa (spreek: oepa-diseesa). 'Zonder substraat' is an-upadisesa, en 'met substraat' is sa-upadisesa.
De discussie over deze twee vormen van nirvāna heeft gewoed binnen het Pāli-Boeddhisme. De tweede vorm, 'met substraat' zou dan staan voor een vorm van bevrijding, nirvāna, nog in dit leven.
De eerste vorm, 'zonder substraat', is de 'uitdoving' van de Arhat wiens levensvuur na zijn dood volledig is opgebrand.
Pas in het geval van Boeddha wordt gesproken over pari-nirvāna, het Grote Heengaan.
Ook in komende boeken zullen de twee vormen van nirvāna voorkomen, en ook daar zal het zonder nadere uiteenzetting vernoemd worden. Ook in dit geval zien we hoe bepaalde concepten in de ontstaanstijd van de Avatámsaka Soetra zo bekend waren dat niemand daar nadere woorden aan hoefde te besteden.
Naar de tweede kolom
|
|
"De drie tijden en de vijf Groepen van Hechten
worden de wereld genoemd."
In dit citaat moeten we de 'drie tijden' begrijpen als verleden, heden, en toekomst. De Vijf Groepen van Hechten [skandha] zijn het lichaam-geest-complex zoals dat werd beschreven in boek 8-2.
Dat deze gegevens "de wereld" vormen gaat terug tot de Rohitàssa Soetta zoals die bewaard wordt in de (mahāyāna-)Āgamas en de Pāli-collectie.
Daar zegt Boeddha tot Rohitàssa,
"Maar, vriend, ik zeg ook niet dat het eind aan dukkha [spreek: doekka - ongemakken] bereikt kan worden door niet tot aan het eind van de wereld te gaan. Vriend, ik verklaar dat het in dit [zes voet] lange karkas is, waar impressies in worden opgeslagen en waar ideeën uit voortkomen, dat de wereld gevonden wordt, en de oorzaak van de wereld, en de handelingen die leiden tot een eind aan die wereld.
In het Pāli-origineel:
na kho panāham āvuso appatvā lokassa antam dukkhassa
antakiriyam vadāmi api khvāham āvuso imasmiññeva
vyāmatte kalevare saññimhi samanake lokam ca paññāpemi loka
samudayam ca lokanirodham ca lokanirodhagāminim ca patipadan
|