Vanaf boek 19, en zeker vanaf boek 20, is Boeddha definitief niet langer alleen maar een waarneembare vorm op aarde, maar is hij een geworden met het principe van Boeddhaschap. Termen als 'werelds' of 'hemels' zijn op Boeddhaschap niet van toepassing, zoals hieronder getoond wordt.
Evenals de Zangen vanuit Sumeru, boek 14, bestaat dit boek uit een serie verzen. De sprekers zijn een tiental Bodhisattvas met namen als 'Woud van Wijsheid', Woud van Afwezigheid van Angst', enzovoorts.
De eerste van deze serie sprekers zegt,
"[Allen] denken dat de Boeddha daar [in hun land] is;
Sommigen zien hem in de mensenwereld,
Sommigen zien hem in een hemel."
Impliciet wordt hier kritiek geuit op enerzijds het Kleine Voertuig dat stijf en star vasthoudt aan het leerstuk van slechts één, en dan nog uitsluitend op aarde rondgaande, Boeddha per Buddha-sásana, d.w.z. de plaats en tijd waarin de Boeddha-Dharma bekend is, en anderzijds op die late Kleine Voertuig, resp. "nog net niet" mahāyāna-trends - zoals de Lokòttaravāda - die Boeddha uitsluitend als bovenwerelds, resp. als hemelse gestalte zagen.
Het is dan ook daarom dat de Bodhisattvas in de wereld moeten blijven om de werkelijkheid te blijven onthullen, en dat doen zoals in een ander vers in dit twintigste boek:
"Omdat de wezens Zo zijn
zijn ook de Boeddhas Zo;
Boeddhas en Boeddha-leringen
hebben geen intrinsiek bestaan."
Dit is geen vloeken in de kerk, maar een bevestiging van het ledig (sunyā) zijn van alle fenomenen, dus ook van concepten als Boeddha, nirvāna, lering, cosmos, enzovoorts.
Dit twintigste boek herhaalt bovendien een gedachte die ook al in boek 10 aan de orde kwam, namelijk het samenvallen van Boeddha met de cosmos, het Dharmalichaam (dharmakāya) zijn van Boeddha, als volgt:
"Zijn vorm kan niet [met de zintuigen] waargenomen worden ...
zijn lichaam dringt door in heel de cosmos."
En op een andere plaats staat nog:
'De Boeddha's immense lichaam
reikt tot aan de uiteinden van de cosmos."
Er zijn doorheen de Avatámsaka Soetra een aantal plaatsen waarin het uitspansel, "de lege lucht" (akása) als voorbeeld wordt genomen voor de afwezigheid van eeuwige substantie in alles wat de geest zich maar voortoveren kan. We moeten daarbij bedenken dat die gedachte werd geformuleerd lang voordat wetenschappers zich vertwijfeld afvroegen hoe het toch komt dat lucht geen massa heeft. Sindsdien, begin 21ste eeuw, is die wetenschap voortgeschreden: lucht is iets, of heeft iets, of bestaat uit iets.
Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.
Naar de eerste bijlage bij boek 20
Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|