Het zevende stadium - niet gehecht zijn
"Deze Bodhisattva-mahāsattvas kunnen, met een geest waarin geen hechten is, van moment-tot-moment ontelbare werelden binnengaan en deze verfraaien en zuiveren. En al die tijd is hun geest vrij van hechten aan wat dan ook in die werelden."
We hebben het hier niet over vliegende goden maar over meditators die, in de geest, van de ene praktijk (= Boeddhaland) naar de andere kunnen gaan. We kunnen daarbij verwijzen naar boek 12(1) waarin de praktikant de ene meditatie binnengaat en uit een andere verrijst.
"In de Boeddha-Dharma is er noch mentale bezoedeling noch zuiverheid, is er noch duisternis noch licht, noch dualiteit noch eenheid, noch waarheid noch onwaarheid, noch veiligheid noch gevaar, noch de rechte Weg noch de verkeerde.
Zo dringen Bodhisattvas diep door in het Rijk van Werkelijkheid, en onderwijzen en transformeren ze de wezens, zonder aan hen gehecht te raken."
Op de beschrijving van het Rijk van de Werkelijkheid hebben we lang zitten wachten.
Het was in de zestiger/zeventiger jaren van de twintigste eeuw dat "helemaal vrije gasten, weetjewel" wel eens iets opvingen over de Boeddha-Dharma die, alles gezegd en gedaan, verwees naar dit a- (niet on-) ethische weten over de ware aard van de dingen. De zen-traditie, toen de meest gevolgde trend, gebruikt daarvoor het woord "Zo", of "Zoheid". In de Eerste Leerrede spreekt Boeddha in termen van yathābhūtam ñānadassanam(2):
ik zag het in wijsheid (ñānadàssanam) zoals het in werkelijkheid is (yathābhūtam).
Noten:
(1) Boek 12
(2) Geen van de hedendaagse vertalers brengt deze passage letterlijk over; het wordt bijna altijd omschreven, ook omdat er een moeilijke tussenzin staat.
"Maar, monniken, vanaf het moment dat ik wel in wijsheid zag, zoals het was, dat er drie omwentelingen zijn, en twaalf aspecten, zodra ik die Vier Edele Waarheden zag, had ik de zuivere Bevrijding. Monniken, toen had ik terecht de claim dat ik in deze wereld met zijn hemelingen, zijn Mārās, zijn Brahmas, zijn sāmanas en brahmins, zijn prinsen, goden en mensen, het onovertroffen Boeddhaschap had bereikt, een Meest Verheven Boeddha was geworden. Toen wist ik, zag ik: de bevrijding van mijn hart [gemoed] is onbetwistbaar. Dit is mijn laatste geboren zijn; er is hierna geen worden meer.
In het origineel:
Yato ca kho me bhikkhave, imesu catusu ariyasaccesu evam tiparivattam dvādasākāram yathābhūtam ñānadassanam suvisuddham ahosi,
athāham bhikkhave, sadevake loke samārake sabrahmake sassamanabrāhmaniyā pajāya
sadevamanussāya anuttaram sammāsambodhim abhisambuddho paccaññāsim.
Yāvañca pana me dassanam udapādi akuppā me cetovimutti,
ayamantimā jāti natthidāni punabbhavoti.
Naar de tweede kolom
|
|
Wat er moeilijk te bereiken is, zijn de "wortels van het goede"(1). Maar, "Wanneer deze Bodhisattvas hun oefeningen [betrekking hebbend op de wortels van het goede] in praktijk brengen dan komen ze tot het meest verheven begrip van de Boeddha-Dharma; dan verkrijgen ze een wijds begrip van Boeddha's bodhi [verlichting, letterlijk: wijsheid of kennis]."
(1)23;
ook boek 14 over adisthāna en pranidhāna
Er wordt de vergelijking gemaakt met scheepskapiteins die voortdurend mensen van de ene naar de andere oever brengen, die nooit op deze of die andere oever blijven hangen, en ook niet midstrooms, maar onvermoeibaar heen en weer varen.
"... zo ook blijven Bodhisattvas niet in geboorte of dood hangen, ze blijven niet in nirvāna hangen, ze blijven niet midden tussen geboorte en dood hangen, want al die tijd brengen ze de wezens van de ene oever naar de andere waar het veilig is, waar er geen leed en moeilijkheden zijn."
Niet blijven hangen betekent natuurlijk dat we niet als een gek blijven verlangen om maar te blijven leven, laat staat om dood te gaan, en ook niet om een staat te bereiken die daar boven uit stijgt. Ook in deze Avatámsaka Soetra wordt de aspirant-bodhisattva voorgehouden dat deze geen hechten heeft naar dit leven of naar een ander, en ook niet inzit over de vraag wat er na dit leven zijn zal. Zolang er oprecht streven is zal dat wel goed komen.
De vergelijking met het van de ene onveilige oever naar de andere trekken stamt uit de Alagaddupama Sutta uit de Kleine Voertuig-collectie. Hierin vraagt Boeddha aan zijn monniken, "Stel, monniken een man zou met takken en twijgen een vlot bouwen om van de ene onveilige oever naar de andere veilige over te steken, en hij zou er, roeiend met handen en voeten in geslaagd zijn die veilige oever te bereiken, "Zou hij dan denken: 'Dit vlot is erg nuttig gebleken .... waarom zou ik het niet op mijn hoofd of mijn rug verder dragen en gaan waar ik wil.' Monniken, als hij dat zou doen, zou hij dan met dat vlot doen wat er mee gedaan moet worden?
Nee, Heer.
...[Hij zou ook kunnen denken] nu ik het aan land heb gesleept, waarom laat ik het niet achter, of waarom laat ik het niet zinken, om dan te gaan waar ik wil. [Dat is de juiste handelwijze.]
Zo, monniken, heb ik de door mij onderwezen Dharma vergeleken met dat vlot -- het dient om over te steken, niet om er aan vast te houden. Begrijp de Dharma als een vlot. Jullie moeten zelfs de Dharma los laten, en dan heb ik het nog niet over het loslaten van wat niet-Dharma is."
De Lankāvatara Soetra, het eerste deel, de vragen gesteld door "De Heer van Lanka", gaat uitvoerig in op "dharma/niet-dharma", maar de exegese heeft dan hier een andere wending genomen in de richting van de Enkel Bewustzijn-trend.
|