DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


Boek Eenentwintig


De Tien Praktijken




De aanleiding tot boek 21 zou aangrijpend kunnen zijn geweest. Opnieuw kwam hier een groep monniken die intensieve en extensieve praktijk achter de rug hadden bijeen, en gingen het mythische rijk van Suyáma binnen, dat rijk waarvan zij als geen ander wisten dat het geestgeschapen is.
In dat rijk, dat Boeddhaland waar het zoveel eenvoudiger praktiseren is, bespraken ze met elkaar de onderwijsmethoden die zowel, en tegelijkertijd, tot persoonlijke anúttara-samyak-sambodhi, het meest verheven Boeddhaschap moet leiden, als tot het bevrijden van alle wezens.

Die Tien Praktijken liggen nu op straat, maar eigenlijk is dit een verborgen leer, een instructieboek voor instructeurs.
Aan het eind van de bijeenkomst, toen allen hadden begrepen en geleerd wat er te doen stond, was er een band gesmeed tussen broeders die allen één en hetzelfde doel hadden, die samen onvoorstelbare geestkracht en energie hadden gegenereerd, en die alleen al daarom Bodhisattva-Mahāsattva genoemd mochten worden: Grote Bodhisattva, Grote Wezens.
Het is hier, in boek 21 dat we die titel voor het eerst tegenkomen.

Na deze bijeenkomst zouden ze nog een poosje samen blijven, of naar een ander land vertrekken. Hoe dan ook, ze wisten dat ze van dan af tot aan het finale moment van universele bevrijding, in - zij het niet van - de wereld zouden blijven -- over de grenzen, zeker die van de komende levens.
Wat hier van toepassing was waren de eerste woorden van de Sutta Nipāta:"Hij [de monnik] geeft deze en die andere wereld op, zoals een slang haar oude huid afwerpt. (So bhikkhu jahāti orapāram urago jiññamiva tacam purāñam)"




Hier vinden we de tweede set in een serie van tien praktijken. De eerste serie kwam u tegen in boek 15, de derde serie staat in boek 26
.

Het eerste stadium
- vreugde schenken


"Dan nemen de Bodhisattvas waar dat alle lichamen waarin levende wezens in het verleden, in het heden, en in de toekomst verschenen en verschijnen uiteindelijk uiteen vallen. Daarop komt in hen deze gedachte op: 'Hoe opmerkelijk is het dat de wezens zo onwijs en onwetend zijn. Binnenin [deze cirkelgang van] geboren worden en sterven verschijnt er nu eens dit lichaam, en dan weer dat. Al die lichamen vergaan; al snel vergaan ze, en vallen uiteen -- [ja,] ze zijn al gestorven, sterven nu, en zullen nog sterven. En nochtans kunnen ze dit aan vernietiging onderhevige lichaam niet inzetten om het niet te vernietigen lichaam(1) te zoeken. Ik zou alles moeten leren wat de Boeddhas geleerd hebben, opdat ik alwetendheid(2) bereik, opdat ik alle waarheden ken, en opdat ik de wezens de onvernietigbare aard van de werkelijkheid(3) verklaar - die doorheen verleden, heden en toekomst eender is, die overeenkomt met de meest verheven rust en sereniteit; opdat ik hen voor eeuwig vrede en geluk laat bereiken'."

Noten
(1) Het niet te vernietigen lichaam is de Dharmakāya.
(2) Alwetendheid is niet de kennis van alle Nobelprijs-winnaars bij elkaar, maar de kennis over de essentie van de dingen, de grondige realisering van het ledige, illusoire.
(3) De aard van de werkelijkheid, of het rijk van de werkelijkheid, wordt in het zevende stadium beschreven.

Het tweede stadium
- weldoende praktijk


"Er is geen begoocheling apart van de wezens, en er zijn geen wezens zonder begoocheling. En het is bovendien niet zo dat begoocheling is-gelijk de levende wezens is, noch dat levende wezens begoocheling zijn."

Dat het nu ook weer niet zo vreselijk is dat je begoocheld bent, onwetend, wordt in andere boeken van de Avatámsaka Soetra bevestigd wanneer er aan herinnerd wordt dat de op weg zijnde mens ondanks alle onvolmaaktheden toch nog heel weldoend bezig kan zijn. Er is geen erfzonde; er is geen mea culpa, geen zo grote onvolmaaktheid dat we het verheven religieuze doel nooit helemaal zullen bereiken.
Maar het is ook niet zo dat we het er bij kunnen laten zitten, dat het wel prima is zoals we nu zijn. We worden wel degelijk uitgenodigd er alles uit te halen wat er in zit.

Naar de tweede kolom


Ook in dit boek wordt gesproken over het begrip "nirvāna zonder substraat", an-upadisésa(1), die graad van verlichting die de finale, uiteindelijke verlichting ná dit leven is. Ook hier wordt het niet verder uitgelegd, en verderop, in andere boeken, komt er ook geen verklaring voor. We mogen dan ook vrijelijk aannemen dat dit, en een paar andere niet nader verklaarde begrippen, zo bekend was in de ontstaanstijd van de Avatámsaka Soetra, en zo tot het discours van vakbroeders onder elkaar behoorde, dat het ook geen nadere uitleg behoefde. Opmerkelijk is daarbij dat dit begrip niet voorkomt in de verzamelingen fragmenten die zijn nagelaten door welke van de vroege of latere, en nu niet meer bestaande, Kleine Voertuig-stromingen dan ook, met uitzondering van de theravāda en sarvastivāda.

Dit betekent dat de latere Ch'an en zen-stromingen met hun nadruk op verlichting nog in dit leven, dus op sa-upadisesa wel veel uit de Avatámsaka Soetra hebben gehaald, maar dit specifieke concept bepaald niet.

Het begrip nirvāna met, resp. zonder substraat is wel een voorwerp van discussie geweest binnen de vertaalkantoren die in de toenmalige Chinese hoofdstad Chang-an door de vijfde-eeuwse monnik Kumarajiva (spreek: koemara-djieva) werden geleid. Zijn directe leerling Seng Chao spreekt er uitgebreid over in de collectie nagelaten geschriften die de naam Chao-lun hebben gekregen. Daar beschrijft hij Boeddha vlak na zijn Ontwaken:

"Met het [goede] karma dat hij doorheen vele kalpas [eonen] bijeen had gegaard, waste hij de bezoedelingen af die zich eeuwenlang hadden opgehoopt. ... Toen hij gereed was zijn wortels [van het goede] op te trekken naar de Negen Verblijfplaatsen van Wezens [om zo samsára te verlaten], en zo voor eeuwig in het Grote Lege te duiken, bleef er een substraat van oorzaken achter, een substraat van sporen die nog niet waren uitgewist. ... Dat was nirvāna met substraat. ..."

Over nirvāna zonder substraat zegt Seng Chao:
"Toen er geen reden meer was om nog voort te gaan [in een of andere subtiele vorm van bestaan], toen het Perfecte Wezen zijn onderwijzen had beëindigd, toen het licht van zijn leven voor eeuwig was uitgedoofd, toen werd de overblijvende [lege] kloof die zonder leven is benoemd als 'zonder substraat'. .... Hij verhief zich boven de wereldse sfeer en trok zich voor eeuwig terug, en zijn sporen verdwenen in het Grote Lege. ... Wanneer een licht uitgaat zodra de olie op is, verdwijnen licht zowel als olie. Zo is nirvāna zonder substraat."
Er is op gewezen dat Seng Chao veel meer een product was van de indigene voor-boeddhistische religieuze filosofieën. Met de door Kumarajīva geïntroduceerde Serindische invulling van het boeddhisme heeft hij duidelijk nooit goed weg geweten.


Noot
(1) Zie hiervoor boek 20-3.






Naar stadia 3 en 4

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme