Het negende stadium, de "grote concentratie op de vrijheid in de elementaire cosmos" wordt onderandere als volgt omschreven
:
"Bodhisattvas gaan deze concentratie in iedere porie van hun lichaam binnen. Ze zijn in staat alle wereldse wezens te kennen, alle wereldse fenomenen, en alle werelden; ze kennen tien tot de tiende macht aan werelden, ze kennen ontelbare werelden, ze kennen zoveel werelden als er atomen in ontelbare Boeddhalanden zijn."
Zeker, wanneer de ouden enthousiast werden, wisten ze van overdrijven ... of niet?
Hoe ga je de concentratie in iedere porie van je lichaam binnen? Door de blik naar binnen te wenden en te zien dat iedere porie voldoet aan de criteria van
sunyatā; er is geen porie-heid. Zie daarvoor boek 14(*).
Op andere plaatsen in de Avatámsaka Soetra, bijvoorbeeld in boek 2(**) lezen we over de Dharmakaya, het Dharmalichaam dat Boeddha is en andersom, en dat iedere porie in dit meteloze lichaam, vanwege het
sunyatā-zijn, iedere wereld toont zonder dat dit lichaam uitdijt, en zonder dat die werelden krimpen. Het gaat hier over een manier van (be-)schouwen, niet over een fysiek waarneembare werkelijkheid.
Bij het tiende stadium.
"Ze gaan de Boeddhakrachten binnen, ze verblijven in de Boeddhakennis, volbrengen Boeddhahandelingen, zuiveren wat Boeddhas zuiveren, manifesteren de geestkracht der Boeddhas, verblijden de Boeddhas, ageren als Boeddhas, verblijven in de Boeddhapaden, maken zich bekend aan ontelbare Boeddhas, doen Boeddhawerken, en zijn de opvolgers van de Boeddhafamilies."(1)
Opnieuw moeten we hier verwijzen naar de eerste bijlage waar verteld wordt hoe de auteur(s) van dit zeventwintigste boek(2) Boeddhaschap zag (of zagen) tegen de achtergrond van een vergevorderde meditatie-concentratie.
"Het is als wanneer iemand een helder kristal op een gekleurde pij legt, dan neemt dat kristal de kleur van de pij aan zonder zijn eigen aard te verliezen, net zoals Bodhisattva-Mahāsattvas die kennis en wijsheid - dat geestjuweel(2) - perfectioneren, alkennis toepassen waardoor alles helder verschijnt, zonder dat ze de Bodhisattva-praktijken in de steek laten."
Ashvaghosha in zijn
Mahāyana sradhotpāda shastra(3) gebruikt in dit verband het woord
vāsana, doordrenken. Hij begrijpt het als "een geurstof die een stuk textiel kan doordrenken". Maar hij zegt er niet van dat die geurstof, of dat stuk textiel, een eigen aard verliest. Ashvaghosha spreekt er zo niet over omdat voor hem die geurstof (in dit 27ste boek het kristal) de Zoheid is, waarover niet gesproken kan worden in termen van 'eigen aard' of 'zonder eigen aard'.
In dit boek 27 moeten we deze passage zo begrijpen dat de nadruk komt te liggen op het 'in de steek laten' van de Bodhisattva-praktijken. De Bodhisattva hangt hier niet lui achterover in de veronderstelling dat het karwei geklaard is, maar gaat
Unverfroren door met zijn heilzame activiteiten.
Noten
(1) Waarschijnlijk buddhakula
(2) Even verderop zal er over gesproken worden in termen van "wensvervullend juweel", cintamani, dat "eindeloos diegenen tevredenheid verschaft die het zoeken, zonder dat het zijn kracht verliest."
(3) Ashvaghosha's werk.
Een paar citaten ter afsluiting.
— "... hoewel ze weten dat werkelijk begrip over de dingen niet van iemand anders komt, hebben ze niettemin respect voor vakkundige leraren; ..."
— "... hoewel ze weten dat dingen een basis ontberen, verklaren ze het bereiken van bevrijding niettemin op basis van wat goed is; ..."
"... hoewel ze weten dat de Boeddhas uit het verleden, heden en de toekomst onbegrensd zijn, kunnen ze toch verklaren hoe er maar één Boeddha is; ..."
— "... hoewel ze weten dat naar laatste redenering de fenomenen permanentie hebben, verklaren ze toch hoe alles als in een stroom verkeert."
— "In alles verblijven ze niet in onwaarheid; ze verblijven voortdurend in de juiste meditatie; hun geest is noch versuft, noch in opwinding."