DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


DEEL TWEE

Boek Zevenendertig


Manifestatie van Boeddha
Bijlage 2





"Het water dat de grote regenwolken doen neerdalen heeft slechts één niet-gedifferentieerde smaak, maar omdat de wortels van het goede(1) in de wezens niet in allen gelijk zijn, zijn de atmosferen(2) niet allemaal gelijk, en omdat de atmosferen verschillend zijn, zijn de werelden verschillend."

Met dit citaat wordt gesproken over de essentie van de Dharma, die één smaak heeft, of één aard, eka-rasa, namelijk de smaak of aard van bevrijding (Skr. vimúkti-rasa, Pāli vimútti-rasa).
De woorden over de ene, niet-gedifferentieerde smaak van de oceaan zijn zo belangrijk dat de voetnoot hier vrij uitgebreid op ingaat.




Noten:
(1) Zie boek 23 en boek 25.
(2) Zie bijlage 1.


Eèn smaak - eka-rasa. In de parabel over de oceaan, behorend tot de Kleine Voertuig-canon, meer precies in de Angúttara Nikāya, de Átthaka-nipāta spreekt Boeddha met de titaan (āsura) Pahárada over de oceaan waar de titanen zo dol op zijn. Hij noemt daar 8 redenen waarom de titanen de oceaan prijzen en zegt dan,
"Pahárada, net zoals de oceaan slechts één smaak (eka-rasa) heeft, de smaak van zout, zo heeft ook de Boeddha-Dharma slechts één smaak, de smaak van bevrijding (vimutti-rasa). Dit is het zesde en wonderbaarlijke, verrassende aspect aan de oceaan. En wanneer de monniken dit [deze Dharma-oceaan] zien, dan zijn ze vol vreugde."

De overgeleverde verslagen van het derde concilie waar de wegen van theravāda (sthāvira) en pré-mahāyāna zich scheidden, geven aan dat de daar vertegenwoordigde sarvasti-vāda-traditie ook het woord eka-rasa gebruikte, als volgt, ..."de nobele waarheid (ārya-sàtya - spreek: sàtja), dat dukkha (leed, ongemak) slechts één smaak (eka-rasa) heeft, en dat dit inherent is aan alle samengestelde dingen."
Deze mening deelden ze met de Prajñapti-vādin die aan het eind van de tweede eeuw in het noordwesten werden aangetroffen, dus in de buurt waar de Avatámsaka Soetra zijn ontstaansgrond gehad zou kunnen hebben. De Sarvasti-vāda is de Kleine Voertuig-bron voor het Himalaya-boeddhisme geworden.

In de Srimāla-devi-sūtra, een leerrede van later datum beschrijft koningin Srimāla het concept één smaak als volgt:
".... omdat nirvāna niet bereikt wordt door hen die onderscheid maken in termen van superieure en inferieure aard. Het wordt [alleen maar] bereikt door hen voor wie kennis één en niet-gedifferentieerd is. Het wordt bereikt door hen wier zuivere kennis en visie één en niet-gedifferentieerd is. Daarom heeft het nirvāna-rijk slechts één smaak (eka-rasa). Dat wil zeggen, de smaken van kennis en bevrijding zijn identiek."

Wanneer we naar het begrip "één smaak" kijken vanuit een chronologisch standpunt, dan zien we hier dat de vroegste geschriften het begrip uitdrukkelijk koppelen aan de derde en vierde Edele Waarheden, namelijk die van het Ophouden van dukkha (spreek: doekka), en de Weg die leidt naar het ophouden van dukkha.
Een paar eeuwen later, ten tijde van het derde concilie, is een deel van de broederschap pessimistisch genoeg geworden om "één smaak" te koppelen aan het bestaan van dukkha, en niet aan het opheffen ervan.
Gaan we er van uit dat de Avatámsaka Soetra iets ouder is dan de Srimāla Soetra, dan verheft de Avatámsaka zich weer boven het moeras door te wijzen op de mogelijkheid van de mens (of het wezen) om zich opnieuw te verheffen boven dukkha in een wens de Dharmaregen te ervaren, en de Srimāla geeft een van de mogelijke methoden om nirvāna te bereiken, namelijk om eenheid te ervaren in het niet differentiëren tussen het alledaagse en het verhevene.
Op dat niet-gedifferentieerd zijn gaat het onderstaande stukje eveneens in.
Zie voor de Dharmaregen bijlage 1.




"Verder is het [de manifestatie van Boeddha] als het verrijzen van de vier atmosferen in de ruimte [lege lucht](1) die de sfeer van het water kunnen ondersteunen."
In een gedeeltelijke samenvatting:
"de sfeer van de aarde rust op de sfeer van het water,
de sfeer van het water rust op de atmosfeer,
de atmosfeer rust op de ruimte, en de ruimte rust nergens op; maar hoewel de ruimte nergens op rust, stelt ze het universum in staat [op zijn plaats of in de ruimte] te blijven."


'Rusten op' moet waarschijnlijk terug vertaald worden naar (Skr.) ásraya als in het citaat dat toegeschreven wordt aan de late Kleine Voertuig-stroming, de Mahā-sènghika die zegt dat "het lichaam de stut is (ásraya) voor de meditatie-contemplatie."

De bovenstaande cosmologische omschrijving - die inmiddels wel achterhaald is, hoewel er ook wel een paar gedachten in zitten die we vandaag niet eens zo dom vinden - is een vergelijking die duidelijk moet maken hoe het met de opbouw van het Pad van de Boeddhas is:

"Vriendelijkheid en mededogen [maitri-karuná] rusten op vaardige middelen [upāya],
vaardige middelen rusten op de manifestatie van Boeddha,
de manifestatie van Boeddha rust op het licht van door niets gehinderde wijsheid,
het licht van door niets gehinderde wijsheid rust nergens op."


Op deze laatste uitspraak over wijsheid die nergens op rust, nergens van afhankelijk is, geen bron of leraar heeft, berust het leerstuk dat werkelijke Ontwaakte Wijsheid volstrekt onafhankelijk is.

Een eind verderop in dit boek 37 vinden we een andere uitspraak over ruimte. Daar staat:
"De miljoenen landen, vanaf de sfeer van het water, opstijgend tot aan de sfeer van perceptie-noch-niet-perceptie(2), de verblijfplaats van de levenden in het rijk van verlangen(3), het rijk van vorm(4), en het vormloze rijk(5), verrijzen allemaal vanuit de ruimte en rusten daarin [of daarop]."

Viel in het eerste citaat over de ruimte nog iets waar te nemen van een bepaalde cosmologie, het citaat dat hier gegeven wordt valt voor bijna honderd procent binnen het meditatieve ervaren. Hier stijgt de meditator doorheen de ene meditatieve staat naar de andere die meer verheven is, totdat hij helemaal vrij is, los van alles, een ervaring die zelfs door niet erg vergevorderde meditatoren kan worden bevestigd.

Dit gedeelte over de manifestatie van Boeddha eindigt dan met een,
"... dan weten ze [de Bodhisattva-Mahāsattvas] dat het [Boeddha's manifestatie] komen noch gaan heeft omdat ze weten dat het afgezonderd is van geboren worden, van voedsel [ahāra], en van uitdoven [niródha] ..."(6)




Noten:
(1) Het begrip ruimte, of lege lucht wordt in de Lankāvatāra Soetra, bijvoorbeeld in tekst 39, tot in den treure aangehaald om de hier bovengenoemde onafhankelijkheid te omschrijven.
Het begrip ruimte komt in de vroege Sutta Nipāta als volgt voor: (348) "Ware hij [Boeddha] geboren als een mens vol mentale bezoedelingen, als lucht die door deruimte gaat,
dan zou de hele wereld in duisternis gehuld zijn, en zou de zon niet haar verwarmende stralen naar de mensheid sturen."

Het valt niet te ontkennen dat in dit geschrift, waarvan het Pāli-Boeddhisme zegt dat het haar toebehoort, het cosmische aspect van Boeddha tot uiting wordt gebracht, een mening die gedeeld wordt met de mahāyāna, maar verworpen wordt door de latere theravāda-stroming, c.q. de latere Pāli-traditie.

(2) De sfeer van perceptie-noch-niet-perceptie is de vierde dhyāna. Zie ook boek 7.

(3, 4, en 5) Er zijn drie niveaus van bestaan, de drie hier genoemde die respectievelijk kāma-loka, rūpa-loka en árūpa-loka worden genoemd. Met name de Abhi-dharma-geschriften (in het Hybrid Sanskriet, of Abhi-dhamma in het Pāli), de uiteenzettingen over het fysieke en het psychische, vermelden dat de vier helse levensvormen (apāya) 'beneden' die van het menselijke bestaan, het menselijke bestaan, en de zes hemelse levenssferen (deva-loka) allemaal tot het rijk van verlangen (kāma-loka) behoren. Dan is er een meditatief ervaren dat leidt tot wedergeboren worden in een fijnstoffelijke vorm, en de vrije ruimte daaraan voorbij is dan identiek met de vijfde dhyāna. Het is een ruimte of ervaring die gekenmerkt wordt door je niet meer gebonden weten aan het fysieke, in welke zin dan ook.
Merk op dat hier geen onderscheid wordt gemaakt tussen het 'gewone' fysieke leven en de stadia van het meditatieve ervaren. Ze lopen door elkaar of zijn identiek. Het is daarom niet buitengewoon nieuw en anders wanneer op een gegeven moment de mahāyāna-geschriften zo'n enorme nadruk gaan leggen op het identiek, hetzelfde (samatá) zijn van de relatieve wereld (sam-vrti) en het absolute (param-artha). De bron ervan ligt ook hier in de vroegste canonieke werken.

(6) In dit zevendertigste boek komt voor het eerst het woord voedsel, ahāra, voor.
De vroegste tekstlagen geven aan dat materie, of ons lichaam, verrijst als gevolg van vier voorwaarden: karma, citta (spreek: tsjieta - bewustzijn), utu (spreek: oetoe - klimaat of temperatuur), en ahāra (voedsel). Twee van deze voorwaarden zijn dus geestelijk of verbonden met het mentale, en de twee andere zijn fysiek. Ontbreekt een van deze vier, dan kan lichamelijkheid niet tot stand komen.
Het bestanddeel voedsel wordt dan opnieuw onderverdeeld in vieren: 1/ er is gewoon, materieel voedsel (kabalinka-r-āhara), 2/ contact middels de zintuiglijke organen (phassā-hara), 3/ bewustzijn (viñña-n-āhara), en 4/ wilshandelingen, fysiek of in de geest (mano-sanceta-n-āhara).





bijlage 3 | bijlage 4 | bijlage 5

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme