In de overdaad aan woorden is het ook de vertaler, Th. Cleary, niet opgevallen dat de aanhef van boeken 26 en 38 identiek zijn:
"In die tijd verbleef de Wereld-geëerde in het land van Màgadha, in het woud, in een zaal van licht, op de plaats van Bodhi [Verlichting]. ..."
Het is dan vanuit deze aardse plek dat de oefening een voorlopig hoogtepunt bereikt: de wereld inzetten om van de wereld vrij te komen.
Ook andere delen in dit boek lijken als een transparantje over andere tekstgedeelten gelegd te kunnen worden, zoals het in de meditatieve geest in- en uit elkaar schuiven van "landen en werelden" zoals u dat al tegenkwam bij de bespreking van boeken 1 en 2. Doorheen de rest van de boeken van de Avatámsaka hebt u kunnen leren hoe we begrippen als 'landen' en 'werelden' moeten zien.
Een van de metaforen die boek 38 gebruikt om dat kwartje te laten vallen in hen die er nog niet bewust mee bezig zijn geweest, is de volgende uitspraak:
"... ieder individu is immanent aanwezig in de veelvormigheid, en de veelvormigheid is immanent aanwezig in het individu. "
Laten we echter voorzichtig zijn om bij het zoeken naar rijtjes van tien, waarvan boek 38 er ontelbare heeft - op het pedante af - uitsluitend dit ene lange boek open te slaan en de rest te vergeten. In het voorbeeld van de tien verfraaiingen, zoals zowel boek 4 als dit boek 38 dat geeft, zien we dat er doorheen de tussenliggende boeken een gradueel verdiepen van weten en realiseren is gekomen, waardoor verfraaien aan het eind van de Avatámsaka een heel andere geur, kleur en smaak heeft gekregen dan aan het begin. De tien verfraaiingen zijn hier:
"... geestkracht (die onvernietigbaar is),
onverschrokkenheid (die onoverwinnelijk is),
(de verfraaiing van) betekenis,
van Dharma-uiteenzetting (dharma-paryáya, waarbij de 84.000 'Dharma-deuren' worden beschouwd en uiteengezet),
van geloften (die terugvallen onmogelijk maken),
van (Samantabhadra's) daden,
van landen (van één land (Dharma-praktijk) alle landen maken, en omgekeerd),
van universeel geluid (in het uiteenzetten van de Dharma),
van macht overdragen (empowerment),
en van supranormale manifestatie (alle 'lichamen' in één lichaam tonen en omgekeerd).
Deze tien leiden tot een elfde, tot de verheven attributen van Boeddhas. ..."
die overigens ook hier niet wordt verklaard omdat ze tot het rijk van de Boeddhas behoort, zoals ook het tiende stadium in boek 26 niet wordt verklaard.
Onder het subhoofd "het onvoorstelbare" wordt het centrale thema van de Avatámsaka Soetra, en van de meerderheid van Mahāyana Soetras, er nog eens ingehamerd:
"Ze [de Bodhisattva-mahāsattvas] weten dat het bewustzijn gelijk verlichting is, ze weten dat verlichting gelijk bewustzijn is, ze weten dat bewustzijn en verlichting gelijk de levende wezens zijn, en toch raakt hun geest niet verward, zijn hun gedachten niet verward, is hun visie niet verward ....
....
alle fenomenen gaan het rijk van werkelijkheid binnen omdat er niets is waarin binnengegaan wordt; ...."
Meer dan in andere boeken neemt boek 38 hier afstand van de "twee mindere (of lagere) Voertuigen", als in
"... [er is de] bevrijding die de twee lagere Voertuigen van Individuele Bevrijding overstijgt."
Dit tekststukje moet vergeleken worden met de Lotus Soetra waarin de auteurs een eind proberen te maken aan discussies over 'hoger' of 'lager', 'klein' of 'groot', door te stellen dat er uiteindelijk slechts één Voertuig is, dat alle drie, die van de Toehoorders, dwz de Srávaka-yāna, (de oude, conservatieve Sthāvira-vāda), die van de Zwijgende Boeddhas (Pratyéka-buddha), en die van de Bodhisattva omvat en samenbrengt in het Boeddha-Voertuig of het Ene Voertuig ( eka-yāna). Overigens slaagt ook de Lotus er niet in helemaal overtuigend te zijn.
De afwijzing van de twee mindere Voertuigen wordt in dit boek 38 iets verderop wat gemilderd door een andere opmerking :
"[Bodhisattvas hebben] de macht van de Bevrijdings-Voertuigen; ze zijn in staat alle Voertuigen te produceren die tot Bevrijding voeren, zonder het grote Universele Voertuig achter te laten."
Het is daarom dat bijvoorbeeld de Suràngama Soetra zegt dat de Bodhisattva zich ook in de gedaante van een (Hybr.Skr.) Srávaka (Pāli: Sávaka) of (Hybr.Skr.) Pratyéka-buddha (Pāli: Paccéka-buddha) kan tonen als dat onder de omstandigheden nodig lijkt. Geschikte middelen, of vlotte en vaardige middelen ( upāya) staat in dit Bodhisattva-denken voorop, en alles, behalve de Geloften, kan daar eventueel ondergeschikt aan worden gemaakt.
Maar boek 38 zegt ook :
"Het Grote Voertuig berijdend ... overdenken ze dat ze in zichzelf geen enkele noodzaak voelen om bevrijding te bereiken via de twee lagere Voertuigen [maar het zonodig toch doen als dat zinvol lijkt] .... Als gevolg raken ze onbevreesd, en bereiken uiteindelijk de Andere Oever van Onverschrokkenheid."
Dat kan als kwetsend worden ervaren voor de berijders van bijvoorbeeld het Pāli-Voertuig, zeker wanneer dezen zien dat de meeste concepten uit de mahāyāna hun oorsprong vinden in de Pāli Nikāyas en de Kleine Voertuig-canon van het mahāyāna, de Āgamas. De gedachte is echter ook een uitnodiging de Leer van de Totaliteit te gaan aanvaarden. Zeker in de aziatisch-boeddhistische wereld zal het zo ervaren worden; daar is men niet kinderachtig, en wordt in deze gevallen een stevige por eerder als een vriendendaad gezien dan als een aanval. We hebben hier met een andere cultuur te maken, met ander, door die cultuur bepaald gedrag.
Arthur Waley in zijn "The Real Tri pitaka" ( geen nadruk op -ta-) (zijnde Xuanzang), toont op humoristische manier hoe de monnik/pelgrim/geleerde/vertaler Xuanzang, op reis naar "het Westen" voortdurend ruzie maakte met een Kleine Voertuig-adept die hem gezelschap hield. Xuanzang was een bekeerling tot de mahāyāna en ageerde en reageerde zoals zoveel bekeerlingen dat doen : beetje overtrokken. Zo toont ook deze redelijk vroege Avatámsaka Soetra nog de littekens van het schisma.
"Alles in het verleden, het heden, en de toekomst — alle Boeddhas, alle Boeddha-leringen, alle wezens, alle landen, alle werelden, alle tijden, alle ruimte-rijken, alle fenomenale rijken, alle woord-rijken, alle nirvāna, d.w.z. in ruste zijn-rijken -- al deze verschillende fenomenen zou ik, met behulp van spontaan [onmiddellijk, plotseling] onderscheiden moeten kennen; ik zou me er van bewust moeten zijn, ik zou het moeten realiseren, cultiveren, er los van moeten komen, er geen opvattingen over moeten hebben; ik zou vrij moeten zijn van opvattingen, er geen noties over moeten hebben, er geen attribuut aan moeten hechten, ze niet moeten 'verdinglijken'. Ze zijn noch bestaand, noch niet-bestaand, noch een, noch veelheid."
Het is niet zo dat de hier gegeven gedachte over spontaniteit niet grondleggend is voor een groot deel van het indiase boeddhisme, of de stromingen die daarop gebaseerd zijn, zoals die latere in Kashmir-Gandhára en in de Himalaya-regionen. Maar het wordt hier dik aangezet, waardoor de indruk ontstaat dat de chinese vertaler van het oorspronkelijke manuscript zich extra in zijn element moet hebben gevoeld.
Dit spontaan zijn is een van de fameuze gedachten die heersen binnen een deel van het chinese en koreaanse levensbeschouwelijke denken, en zeker binnen het filosofische daoïsme. Het onschuldig, spontaan, argeloos zijn als een kind is daar een ideaal, en wordt binnen het koreaanse boeddhisme jaarlijks herbeleefd in het één-dags-monnikschapje van peuters en kleuters die in hun minuscule pijtje de rest van het jaar de kalenders sieren.
Naar bijlage 1
Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.
Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
|