DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


Binnengaan in het Rijk van Werkelijkheid


"het tevoorschijn komen van de leeuw"





Nadat de menigte toehoorders in zichzelf heeft overdacht dat ze nooit in staat zullen zijn de Boeddhawaarheid te realiseren zonder daar de kracht, empowerment, van Boeddha zelf voor te hebben gekregen, staat er

"De Boeddha, wetend wat de Bodhisattvas dachten ging die concentratie binnen die bekend staat als "het tevoorschijn komen van de leeuw", een wereldverlichtende manifestatie waarvan het lichaam groot mededogen is, waarvan de toegang groot mededogen is, waarvan de gids groot mededogen is, en waarvan de middelen om op te stijgen tot de hemel van waarheden groot mededogen is."

Daarop kwamen Bodhisattvas uit de tien, in de meditatieve geest opgeroepen, windrichtingen aangereisd naar deze "wereld van verduren" (ws [Hybr.Skr.: ksanti-loka)(1); die uit het zenith toonde onderandere de beeltenis van Vairócana Boeddha. En al deze Bodhisattvas hadden het illusoire van het bestaan gerealiseerd.(2)
Tijdens het naar de aarde komen van deze Bodhisattvas worden opnieuw, als in de eerste drie boeken, als bij magie allerlei wonderbaarlijke verschijningen getoond, de versierde paleizen, de kolkende rivieren waarvan de golven uit juwelenbloemen bestaan, enzovoorts.




Noten:
(1) Zie voor de wereld van verduren boek 8, en boek 31
(2) Het illusoire wordt onderandere genoemd in boeken 5 en 33. Het is een wezenskenmerk van de Enkel Bewustzijn-trend die - in verschillende 'scholen' die er telkens iets andere interpretaties over op na houden - zegt dat de wereld geest-geschapen is, dat wil zeggen, pas evolueert zodra onze geest er mee aan de slag gaat. Het is het hoofdthema van de Lankāvatāra Soetra.




Een van de volgende passages toont de frustratie over de controverse die er tijdens en na het derde concilie is gaan ontstaan tussen de oude school, de Sthāvira, en de vernieuwers die uiteindelijk zouden uitmonden in de mahāyāna. Als volgt, verkort:

"Maar de grote discipelen [de genoemde Sthāvira plus een aantal 'Toehoorders' die in de Mahāyana Soetras worden opgevoerd, met in Hybr.Skr. gegeven namen als] Shári-putra, Maud-galyá-yana, Mahā-káshyapa, Révata, Subhuti, Ani-ruddha, Nándika, Kápphina, Katyáyana, en Purna-maitrayáni-putra en anderen - zagen in dit [d]Jéta-park de transfiguraties van Boeddha niet. Ze zagen niet waarmee hij was verfraaid, ze zagen zijn majesteit, zijn vrij zijn, zijn magie, zijn meesterschap, zijn mirakels, zijn licht, zijn macht niet, noch hoe hij de landen zuiverde ...."
(De y in de verschillende namen wordt uitgesproken als een nederlandse j: ya = ja.)

Waarom niet? is de retorische vraag. Omdat, is het antwoord, ze niet "dit type wortels van het goede" (ook boek 25) hadden vergaard. Die wortels van het goede worden hier omschreven met visie hebben van de transfiguratie van Boeddhas(1) en die van het ervaren van magische gestalten. Bovendien wordt hen verweten dat ze anderen niet hadden opgewekt tot het vaste voornemen(2) verlichting te willen bereiken; ze waren voorts niet in staat de Boeddha-afstammingslijn voort te zetten; ze wensten niet alle wezens te redden; ze hadden de Bodhisattvas niet aangespoord het alles-overstijgende(3) te praktizeren, enzovoorts.
( Daarom, zegt de tekst, "zagen deze grote discipelen, die toch de besten onder de besten waren, deze Boeddha-magie niet .... Waarom niet? Omdat dit het rijk van de Boeddhas is, niet dat van de discipelen."

Nu moet er onmiddellijk aan toegevoegd worden dat het Kleine Voertuig van de Sthāvira na het genoemde derde concilie de nieuwlichters van de (pre-)mahāyāna ook verwijten zijn gaan maken; men hield zich niet aan Boeddha's vinaya, zijn Monniks- en nonnen-code, en dus waren de mahāyāna-monniken en -nonnen niet 'echt'. Alleen is dit laatste verwijt nooit in canonieke werken opgenomen geworden, dus kon er ook nooit op volwassen manier over gediscussieerd worden. Dat is de lering die wij kunnen trekken uit de zwarte bladzijde van het boeddhisme.




Noten:
(1) Terwijl de realiteit van Boeddha zijn insubstantialiteit is, of zijn Dharmakāya zijn, wordt in een deel van de op het relatieve niveau mediterende Boeddhistische wereld een Boeddhagestalte voor ogen geroepen die, omdat ze een manifestatie van onze eigen geest is, dus ook de ene na de andere gestalte kan aannemen.
(2) Adhistāna of pranidhāna. Zie boek 3-2.
(3) Zie voor het alles overstijgende (lokúttara) boek 12.





Naar bijlage 2

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme