Vervolg van het verhaal.
Zodra Manjushri omringd is door zijn schare volgelingen "observeerde hij de buitengewone [jongen] Súdhana" en stelde een vraag, "Waarom wordt Súdhana, wiens naam Goed Fortuin betekent, Súdhana genoemd?"
Hij geeft zelf het antwoord: Omdat er tijdens zijn conceptie tot en met zijn geboorte bijzondere dingen gebeurden(1); in het huis "ontsproten zeven kostbare substanties(2), en onder die substanties bevonden zich zeven grote schatkamers, en naarmate die substanties groeiden brachten ze goud, zilver, saffier, kristal, robijn, smaragd en koraal voort." En bovendien had Súdhana in het verleden "ontelbare Boeddhas gediend."
Nadat Manjushri dit zo overwogen had, en ...."Súdhana zo geobserveerd had, groette hij hem vriendelijk," en onderwees hem de Dharma. Na dit onderricht zorgt Manjushri er voor dat Súdhana en de menigte de bodhicitta(3) genereren; hij "zorgde er voor dat ze hun vroegere 'wortels van het goede' herinnerden."
Daar houdt Manjushri's onderricht op, omdat hetgeen hij hen geleerd had "in overeenstemming was met hun mentaliteit."(4)
Súdhana spreekt daarop een aantal verzen uit en zegt, resp. vraagt:
"Plaats me in dat Voertuig(5), die oefening van de geest, die snel gaat als de wind |
Dat [Voertuig] dat de wereld ondersteunt met geloften(6) die de kracht van de wind hebben, waarbij de fundamenten voor alle burchten van vrede gelegd worden."
Noten:
(1) De lezer wordt hier herinnerd aan het geboorteverhaal van Siddhàrtha die Sakyamuni Boeddha zou worden. Tijdens koningin Māyā's zwangerschap gebeurden ook heel bijzondere dingen, zegt onderandere de Lalita-vistāra. (Het meeste dat we in deze tekst vinden zijn fabuleringen, maar dat van die reiswagen kan waar zijn. Het schijnt zo te zijn dat in de oudheid vrouwen bevielen in het huis van hun ouders; daar zullen ze zich veiliger hebben gevoeld dan in een vreemde omgeving.) Daar wordt beschreven hoe bijvoorbeeld de bomen in bloei sprongen toen Māyā zich in haar reiswagen zette om in haar ouderlijk huis geboorte te geven.
Wat in het citaat uit boek 39 tevoorschijn komt is een familie van handelaren die het na de geboorte van hun zoon voor de wind ging, dankzij het collectief aan gunstig karma, de wortels van het goede.
De mededeling dat er koraal in Súdhana's ouderlijk huis aanwezig was, duidt er misschien op dat dit ofwel een kostbaarheid was die pa van zijn verre karavaan-tochten had meegebracht, ofwel dat dit ouderlijk huis aan oever van de oceaan stond, bijvoorbeeld in die zuidelijke havenstad van het huidige Pakistan waarover in dit boek gesproken wordt. Onthouden we dat er vanaf ca de vijfde eeuw manuscripten zijn waarin boeddhisten worden geïdentificeerd als handelaren. Handelaar was ook in het oude India een vrij beroep, dat dus uitgeoefend kon worden door mensen die bij hun overgang van het vroege brahmanisme naar het boeddhisme buiten het kasten-systeem kwamen te verkeren. Zo is het handelaar-karavaan-leider zijn het gunstige karma geworden waarmee de Boeddha-Dharma kon meereizen op karavaan-tochten naar buiten het oorspronkelijke gebied van het boeddhisme.
(2) Waarschijnlijk de sandel-, en ceder-bomen en andere planten die kostbare wierook leveren. In het Pāli-Voertuig wordt ook gesproken over zeven juwelen, maar daar zijn het de zeven factoren van verlichting zoals beschreven in boek 26.
(3) Wil naar verlichting.
(4) Zie de woorden over inclinaties in boek 7.
(5) De mahāyāna.
(6) boek 14 en boek 27.
Het advies van Manjushri is dan om eerst "goede vrienden" (1) te vinden en hen te dienen (in ruil voor Dharma-onderricht, zoals dat te doen gebruikelijk is in Azië.)
Een van de verdere adviezen die Manjushri geeft is te oefenen "in het wereldse", dus niet in complete afzondering en uitsluitend gericht op het geestelijke. Daartoe zendt hij Súdhana uit naar zijn eerste leraar Megha-shri, 'de Wolk, de Ziener'. Daar begint Súdhana's rondreis langs 52 leraren en leraressen.
Onder deze onderwijzers vinden we onderandere Boeddha's moeder Māyā, vijf monniken, een non, twee grammatici, twee lekenvrouwen, acht 'nachtgodinnen', Maitreya Bodhisattva, Avalokiteshvara Bodhisattva, een schipper, een goudsmid en vier burgers.
Er is alle reden om aan te nemen dat met het vermelden van "nachtgodinnen" een soort verbastering is gegeven van de in de vedische literatuur vermeldde "Maan (dus 's-nacht) godinnen" die, zegt M.L. Bhárgava (The Geography in Rgvedic India, Lucknow 1964, p.61) gezien moeten worden als rivieren. In Azië is het woord "rivier" inderdaad vrouwelijk, en de passages in deze voorliggende Avatámsaka soetra melden dat het in de huizen, dorpen of landen waar deze godinnen verbleven aan niets ontbrak, zeker niet aan voedsel — dat in principe volop verbouwd kan worden op gronden nabij rivieren.
De paginas die nog volgen zullen een paar samenvattingen geven van hetgeen Súdhana onderweg zoal leerde.
Noot:
(1) (Hybr.Skr.:) Kalyána-mitra, resp. (Pāli:) Kalyána-mitta. Vriendschap op het Dharmapad wordt hoog geschat. Zo vinden we in de Dhamma-pāda, een collectie heel korte uitspraken, vers 78: Heb geen vriendschap met diegenen die kwaad doen, heb geen vriendschap met immorelen, heb vriendschap met moreel oprechten; heb vriendschap met de besten onder de mensen.
De borobudur op Java
In het verhaal over de negende-eeuwse stoepa, de Borobudur, die géén tempel is, wat de toeristengids u ook vertelt, wordt ook het verhaal over Súdana voortgezet.
Naar bijlage 5
Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.
Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
|