Hier gaat Súdhana naar de regio van Samúdra-kaccha (ofwel de monding van de Indus, ofwel die van de Saràsvatī), en komt aan bij "de toren, de kamer, waarin zich de verfraaiingen van Vairócana, de Verlichtende, bevinden."
Hij buigt zich neer voor de deur van deze toren, contempleert een tijd op de inhoud ervan, en buigt dan opnieuw voor alle Boeddhas en dat wat hen representeert.
Zo gaat dat. We buigen niet omdat we denken dat een of ander beeld of een of ander voorwerp bezield zou zijn, maar omdat het ons herinnert aan wat het representeert. Wanneer de media in India en Nepal dan ook spreken over 'Buddhist idols' is dat een teken dat ze het niet begrijpen, en spreken vanuit een andere traditie, die er ook zijn mag.
Tijdens die prostratie contempleert Súdhana op gelijkmoedigheid, op causaal ontstaan, op het niet-zelf, op de onwenselijkheid van zomaar-opinies, op wedergeboorte, op niet-ontstaan-niet-vergaan, op ledigheid, op geloften, op afwezigheid van (intrinsieke) kenmerken, op de onvernietigbaarheid van de essentie der dingen, op het niet-vorm zijn van de wereld van de geest, op vlotte en vaardige middelen, op eenderheid, op werkelijk en onwerkelijk, kortom, op alle concepten die u in de voorgaande boeken van de Avatámsaka Soetra al tegenkwam.
"Zo boog Súdhana zich neer voor de grote toren, de kamer met de verfraaiingen van Vairócana."
Daarop raakt hij als het ware doorstroomd met de energie van onvoorstelbare 'wortels van het goede', en voelt zich opgefrist naar lichaam en geest.
In die toestand overdenkt hij nog een aantal kenmerken van de Dharma: "dit [deze toren] is de verblijfplaats van hen die verblijven in de staat van ledigheid, kenmerksloosheid en wensloosheid"(1), die van niet conceptualiseren, van cosmische eenheid, van de ongrijpbaarheid van de levensduur van wezens, van het niet-hechten, van het achtergelaten hebben, van het onafhankelijk zijn, van verblijven in de essentie der dingen, van het vrij zijn van foutief verbeelden der dingen(2), enzovoorts.
Met andere woorden, alles wat hij tot dan geleerd had, alle leerstukken die de Avatámsaka Soetra behandelt heeft, komen hier naar voren, en geven tegelijkertijd aan dat het einde van de reis in zicht is.
Aan het eind van de serie Dharma-concepten realiseert Súdhana dan ook nog dat dit de "verblijfplaats is van hen die in Zoheid verblijven, maar niet in de absolute limiet aan de realiteit ...", en dat dezen daarom het Grote Voertuig niet verlaten.
De betekenis hiervan is dat de volgeling van de Avatámsaka-leer de totaliteit van het relatieve leven plus de absolute werkelijkheid aanvaardt en 'in de wereld' blijft om daar die totaliteit te realiseren.
Noten:
(1) boek 11
(2) Een van de hoofdthemas van de latere Lankāvatāra Soetra (III, Toel. bij tekst 45, "abhúta-pari-kalpa").
Zo bij die toren staand ziet Súdhana Maitreya met een groot gevolg aankomen, "ergens anders vandaan komend." Wanneer Súdhana dan van verre voor hem neerbuigt prijst de laatste hem, en eindigt zijn in versvorm gesproken lofzang met een,
"Vraag Manjushri omtrent de ultieme bevrijding in die kennissfeer |
Hij zal je in dit, je laatste leven, inwijden in de verhevenste praktijk van het goede."
Wanneer Súdhana hoort dat hij zijn nirvāna tegemoet gaat, huilt hij tranen van vreugde, "zijn haar stond recht overeind, en hij zuchtte van vreugde." En terwijl hij Maitreya eerbiedig groette "verschenen er, dankzij Manjushri's geestkracht, bloemenkransen en juwelen in zijn handen" die hij schenkt aan Maitreya.
Wat Súdhana dan realiseert is dat hij dan maar snel op stap moet gaan naar Manjushri, maar vraagt Maitreya eerst om zijn instructies en Dharma-visie, waarop Maitreya opnieuw Súdhana's lof zingt omdat de laatste er in één leven in slaagt de Dharma compleet te realiseren.
Na met een groot aantal voorbeelden uitgebreid het vaste voornemen tot verlichting geprezen te hebben, adviseert Maitreya Súdhana "die grote toren binnen te gaan waarin Vairócana's verfraaiingen liggen opgeslagen," en daar goed naar te kijken.
Aan het eind van de daarop volgende episode blijkt dat Súdhana zich hier in een droomstaat bevond, laten we zeggen, een droom binnen een droom.
Maitreya nodigt Súdhana uit de toren binnen te gaan. Zodra hij binnen is sluit zich de deur achter hem, en wordt de torenruimte - het zal u niet verbazen - zo groot als de cosmos. En in die prachtig versierde cosmos verschijnen er "honderdduizenden andere torens die er precies zo uitzagen", en in al die torens speelt zich hetzelfde af.
En dan zien we hier opnieuw een afzetten van de zojuist ontstane mahāyāna tegen de oude school met haar legende over Boeddha's geboorte op aarde, een legende die tot ver in de 20ste eeuw letterlijk genomen werd.
De mahāyāna zet daar dan een nieuwe legende tegenover, met Maitreya als protagonist.
"In een toren zag hij waar Bodhisattva Maitreya voor het eerst de wil tot anúttara sam-yak sam-bodhi [Meest Verheven Verlichting] ontwikkelde, wat zijn familie was, wat zijn fundamentele goedheid was, hoe hij werd geïnspireerd, hoe hij door zijn kalyana-mitras [Goede Vrienden] werd aangemoedigd, hoe lang hij leefde, in welke tijd hij leefde, welke Boeddha hij ontmoette, welk [boeddha]land [praktijk] hij verfraaide, in welk gezelschap hij zich bevond en welke bijzondere geloften hij aflegde."
Na de hele levensloop van deze Bodhisattva gezien te hebben, gelijkaardig aan die van de legende uit het Kleine Voertuig, met een beschrijving van de vele goede daden die de Bodhisattva doorheen zijn levens had gedaan, en hoe hij in de verschillende hemelse bereiken de Dharma had gepredikt ten overstaan van een veelheid aan niet-menselijke wezens, precies zoals hij het op aarde zou gaan doen, dus ten overstaan van Toehoorders, Pratyéka-boeddhas en anderen, maar ook, en dat is nieuw, met gebruikmaking van leringen over de Tien Stadia en de kennis over de meer gevordere meditatiesferen, komt het moment waarop Maitreya geboren wordt.
"... hij zag Bodhisattva Maitreya geboren worden in het hart van een lotus; hij zag Maitreya zeven passen maken terwijl Indra en Brahma over hem waakten, hoe hij over de tien windrichtingen uitkeek en zijn leeuwenbrul liet horen, hoe hij alle stadia van kind-zijn doorliep, in het paleis, buiten in de tuin, hoe hij op weg was naar alwetendheid, hoe hij de praktijk van een asceet aanving, hoe hij uiteindelijk [weer] voedsel tot zich nam, hoe hij naar de plaats van Verlichting ging, daar Māra overwon, hoe hij Ontwaakte, hoe hij zonder met de oogleden te knipperen de bodhiboom in het vizier hield, hoe Brahma hem vroeg te gaan onderwijzen en het Wiel van de Leer in gang te zetten, hoe hij naar de hemelse gebieden ging met verschillende verlichtende manifestaties, hoe hij verschillende namen op verschillende manieren op verschillende plaatsen hanteerde, met verschillende levensduur, verschillend samengestelde Dharma-bijeenkomsten, met verschillende demonstraties van hoe je de landen kunt zuiveren, verschillende praktijken en geloften vervolmakend, met verschillende onderwijsmethoden die gebruikt worden om allen die het aangaat te ontwikkelen en tot volwassenheid te voeren, hoe de relieken en de bases voor het instandhouden van de Leer verschillend werden verspreid.
En overal scheen het Súdhana alsof hij aan Maitreya's voeten zat."
Met andere woorden, Maitreya is in deze visie al Boeddha, maar in een niet-aards gebied.
Zolang Súdhana dan nog in die toren verblijft hoort hij, als bij telepathie, opnieuw over alle leerstellingen en handelingen die tot Boeddhaschap leiden, "en onder het luisteren naar al die stemmen hoorde hij over die aspecten van de Leer met een geest die overliep van vreugde."
Daarvoor wordt hij dan beloond met vistas van schitterend versierde oorden waarin de Dharma gepredikt en beleefd wordt: "Als je jezelf in een aangename omgeving weet, dan ben je verkwikt naar lichaam, dan ben je vrij van luiheid en sloomheid, dan zijn je gehechtheden verwijderd, dan voel je grote vreugde en blijdschap ..., en wanneer je wakker wordt kun je het allemaal herinneren."
"Het is als in het geval van een stervende die in zijn laatste mentale staat rondzweeft, op de drempel van die mentale staat die juist voorafgaat aan wedergeboorte, oog in oog met dat bestaan dat veroorzaakt werd door zijn handelen ...."
Dan voelt Súdhana opnieuw de noodzaak Maitreya een vraag te stellen: "Van hoever bent u gekomen?"
Wat Maitreya antwoordt is hetgeen de chan/zen-leraar nog steeds vertelt: er is geen sprake van komen of gaan, van beweging of statis, van verdwijnen of verschijnen etc., maar, voegt hij er aan toe, "Groot Mededogen is de zijnsstaat van de Bodhisattvas," Grote Vriendelijkheid is dat ook, en discipline, toewijding, geestkracht, niet-handelen(1), noch grijpen-naar noch verwerpen, en wijsheid.
Noot:
(1) wu-wei. We zien hier de invloed van ofwel een chinese vertalershand, ofwel toevoegingen aan de in China aanbelandde Soetra.
Dan zegt Maitreya nog, "Alles overstijgende wijsheid is de moeder van Bodhisattvas,
Alles overstijgende vaardige middelen is de vader,
Alles overstijgende generositeit is de moedermelk,
Alles overstijgende discipline is de verzorgster,
Alles overstijgende tolerantie is hun verfraaing,
Alles overstijgende energie doet hen groeien,
Alles overstijgende meditatie zuivert hun praktijk,
Alles overstijgende Goede Vrienden onderwijzen hen,
Alles overstijgende Zeven Factoren van Verlichting(1) zijn hun metgezellen, ...."
totdat de Bodhisattva ... in sociaal opzicht zuiver en vlekkeloos is, en hij geboren wordt in de Boeddhafamilie.
"Hier in het zuiden", zegt Maitreya nog (d.w.z. in Potálaka aan de monding van de Indus), leef ik in deze toren die de verfraaiingen van Vairócana [de oer-Boeddha, boeddhaschap als zodanig] herbergt: Wanneer ik hier overlijdt manifesteer ik geboorte in Túshita." Vandaaruit, vervolgt hij, zal ik diegenen verlichting doen realiseren "die, wanneer de tijd daar is waarop ze een gids nodig hebben, uitgezonden zullen worden door Sakyamuni(2), en daar zul je me terug zien, met mijn Goede Vriend Manjushri aan mijn zijde."
Daarop stuurt Maitreya Súdhana naar Manjushri met de woorden, "wees niet bangelijk, krijg niet snel genoeg van de instructies in alle waardigheden."
Noten:
(1) boek 26
(2) We zien hier een door Vairócana, het Boeddhaschap als zodanig gemanifesteerde Boeddha Maitreya naar de aarde gaan, waarbij hij de steun ontvangt van de nu niet meer fysiek op aarde rondgaande Sakyamuni, die in deze visie dus niet geheel en al uit samsāra verdwenen is, maar net als alle andere Boeddhas als Boeddhakracht nog aanwezig is. We vinden hier ook de verklaring voor twee van de drie zogenaamde boeddhagestalten: de dharmakáya (het oer-boeddhaschap) en het nirmána-káya (de schijngestalte, de afspiegeling [avatar] van de oervorm).
Naar bijlage 9
Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.
Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
|