TAMIL NADU EN SRI LANKADinnāgaOorzakelijkheid en niet-oorzakelijkheidVoetnoot 1 bij de Tamil Nadu / Sri Lanka-paginaAmar Singh(1) meent dat Dinnāga tot de sautrāntika-stroming behoord zou hebben, en de sautrāntika, "Enkel maar de Soetras" (en niet de secundaire literatuur) wordt ingedeeld bij het vroege of Kleine Voertuig-boeddhisme. Singh kreeg tijdens zijn studie in Sri Lanka, in de zestiger jaren van de 20ste eeuw, fotokopieën onder ogen van rotsinscripties van fragmenten van Dinnāga's Pramāna-samúccaya (de collectie over de geldige bron voor kennistheorie). Wie die rotsinscripties wanneer vervaardigd heeft, is niet bekend. De fragmenten waren zodanig gering dat Singh ze niet bij zijn studie kon betrekken.Omdat Dinnāga twee eeuwen eerder leefde dan de verhuizing van de Ceylonese mahāyāna-stromingen naar Tamil Nadu en noordelijker Indiase streken, zouden die kringen die menen dat Dinnāga de Vi-jñānavāda, dat wil zeggen, de Enkel Bewustzijn-trend van het Indiase mahāyāna aanhing gelijk kunnen hebben; het bijna helemaal uitpoetsen van zijn tekst kan het resultaat van een achtste-eeuwse opschoning van de Leer-interpretatie zijn geweest. Hedendaagse, door Singh geïnterviewde theravādin bevestigen dat deze stroming Dinnāga ziet als een mahāyānist. Dit zijn overgeleverde opvattingen. Met andere woorden, dit is waarschijnlijk het overgeleverde achtste-eeuwse perspectief. Het zesde-eeuwse perspectief is echter dat de sautrāntika, waar Singh Dinnāga bij indeelt, niet veel bezwaar gehad kan hebben tegen de theravāda-stroming omdat we er van uit moeten gaan dat die zuidelijke theravāda-stroming zoals ze ontstond aan de Mahāvihāra op Sri Lanka, pas rond genoemde achtste eeuw helemaal rond was met het formuleren van haar leergebouw, zeker waar het de Abhidhamma betreft, een systematisering, schematisering en samenvatting van theoretische verhandelingen over het lichamelijk, het psychische en de manier waarop deze ingezet kunnen worden bij het bereiken van verlichting. (Het Srilankaanse of Mahāvihāra theravāda is een afsplitsing-voortzetting van een noordelijke stroming die om onbekende redenen, en in onbekende tijd uitstierf.) Singh schrijft dat de sautrāntika eerder bezwaar had tegen bepaalde formuleringen van de vaibhāsika, of sarvastivāda-vaibhāsika, de andere grote Kleine Voertuigstroming, naast die van de theravāda. We krijgen dan het interessante beeld dat er een complexe mix van tegenstellingen was — voortschrijdend inzicht wordt dat in de 21ste eeuw genoemd. Enerzijds (6de eeuw) keerde de Kleine Voertuig sautrāntika zich af van de eveneens Kleine Voertuig vaibhāsika. Anderzijds (8ste eeuw) keerde de nieuwe zuidelijke Kleine Voertuig theravāda-stroming zich eveneens af van de mede-Kleine Voertuig-stroming de sarvastivāda-vaibhāsika, maar benoemt dan de sautrāntika als behorend tot de mahāyāna, en zal gemeend hebben dat hier, aanvankelijk op het eiland zelf, en later in het nabije Tamil Nadu en noordelijker, Grote Voertuig-principes werden verkondigd. Zo kon de Mahāvihāra theravāda het niet eens zijn met de sautrāntika-stelling dat een niet-causale vernietiging van iets bestaands (ahetukavināsavāda) een mogelijkheid is, dat wil zeggen, een vernietigen of (af)sterven of wegvallen zonder dat daar een oorzaak of aanleiding voor is. De theravāda-afwijzing van het niet-causale wordt beschreven in de Pāli Brahma-(d)jāla soetta. De sautrāntika wordt beschreven als een materialistische school, dus een stroming die zich met de dingen bezighield, en niet zozeer met bovenwereldse zaken zoals de Lokòttara-vāda dat deed. Wanneer de sautrāntika dan dacht aan niet-veroorzaakte vernietiging, dan dachten ze niet aan abstracte of niet-wereldse concepten, maar wellicht, bijvoorbeeld, aan het verschijnen en verdwijnen van natuurlijke fenomenen zoals bliksem. Met die stelling week de sautrāntika af van beide andere genoemde Kleine Voertuig-stromingen, de bovengenoemde theravāda, en de sarvastivāda-vaibhāsika. Die laatste hield er een gedachtegang op na die zei dat de dingen of fenomenen (dharma) noch ontstaan, noch verdwijnen zonder dat daar een oorzaak (hétu) voor is. (Taishō 1545, p.103 c.) Dinnāga wordt dan bijgetreden door zijn opvolger Dharmakīrti (470-660) die zegt dat vernietiging geen oorzaak nodig heeft omdat alle dingen als vanzelf aan hun einde komen. Hij formuleerde dat als "sattāmātra anubandhāt vināsasya" (Singh p.112). Hij sprak met de debatten over kennisfilosofie en het functioneren van het brein in gedachten. We kunnen het vandaag niet meer met hem eens zijn. Stel dat hij meende dat een gedachte zomaar als vanzelf uit het bewustzijn wegglijdt, vernietiging tegemoet gaat, dan nog kan de meditator bevestigen dat dit komt omdat een andere gestage stroom nieuwe gedachten, impressies, en lichamelijke ondervindingen die onmiddellijk daarna kwamen er de oorzaak van waren dat de eerste gedachte over het randje kieperde. Zo complex was het Indiase denken. Hier was men het met elkaar eens, daar was men het met elkaar oneens, en waar oneens te ver uiteen liep koos men er liever voor om zonder al te veel gedoe ieder zijn weg te gaan, omdat het nog altijd om die weg te doen is geweest, en niet om het verwerven van meerderheden voor dit of dat standpunt, of meerderheden, c.q. gebundelde of gecentraliseerde macht zondermeer. Het is volstrekt onbewezen dat de sautrāntika met zijn "er is een niet-oorzakelijk vernietigen mogelijk" dacht aan bliksemschichten. Het staat nergens. Maar houden we daar een paar seconden aan vast, dan krijgen we de interessante figuur dat vele eeuwen lang de sarvastivāda-vaibhāsika en de theravāda met hun koppig volgehouden "voor alles, ook voor onverklaarbare vernietiging zijn oorzaken te vinden", tegen de toen geldende wetenschap ingingen, en een geloofsartikel verkondigden. Met de ontwikkeling van moderne, op verfijnde empirie gebaseerde wetenschap (: zonder plus- en min-geladen wolken geen electrische ontlading) is de situatie anders komen te liggen. Nu kunnen we zeggen dat de sarvastivāda-vaibhāsika en de theravāda gelijk hadden met hun oorzakelijkheidstheorie, en moeten we vaststellen dat de sautrāntika er met zijn niet-oorzakelijkheid naast zat. Of Dinnāga tot de sautrāntika behoorde of tot de Vijñānavāda, of tot nog weer een andere stroming, daarover is nog steeds hot debate. Bij het indelen van een theoreticus bij een of andere stroming moeten we een paar dingen in de gaten houden: het komt zeker voor dat denkers zo enthousiast zijn over de stellingen van hun (sub-)traditie dat ze al hun schrijven daarop afstemmen. Het komt ook voor dat denkers-theoretici in eigen kring geen gehoor vinden, om dan vervolgens de zaak maar op te schrijven ter beoordeling van anderen buiten eigen kring. Moeten we hen dan nog steeds rekenen tot hun oorspronkelijke school? Moeten we hen beschouwen als stichter van een nieuwe substroming? Of moeten we er van uitgaan dat hier een individu zijn individuele standpunten kenbaar maakte zonder zelfs maar de gedachte aan vestigen van iets nieuws of aanhangen van een andere stroming? (1) The heart of Buddhist Philosophy - Dinnāga and Dharmakīrti, Delhi 1984, p.3, 6, 18. terug naar de Tamil Nadu / Sri Lanka-pagina |
|