Wanneer Boeddhisten met anderen spreken over de wens geluk te bereiken, dan wordt er vaak tegengeworpen dat geluk nu eenmaal afgewisseld wordt door ongeluk en dat dit het volle leven is waar niemand afstand van wil doen.
Dat vinden de Hwajèn-meesters ook. Alleen wordt er aan die 'koude-grond-filosofie' nog wel wat toegevoegd, namelijk dat de twee zich tot elkaar verhouden en één zijn als in een "Essentiële Identiteit", zoals meester Fazang dat noemde. Fazang wijdde er een paar regels aan die door een zekere Wei Wu Wei (waarschijnlijk een pseudoniem) werden aangeleverd. We spreken hier over filosofische abstracten: ""Door noumenon(1) en fenomeen in één verband te beschouwen bereiken we het hoogste bewustzijn en scheppen we temidden van de wezens Juist Begrip. "Positief" is zonder "negatief" niet positief, en "negatief" is zonder "positief" niet negatief. Daarom zijn ze de twee helften van een geheel, twee opvattingen van één geheel dat, als geheel, niet door de geest gevat of omvat kan worden, omdat het nu precies dit, dat geheel, is dat een poging doet tot bevatten. "Zijn" kan niet zijn zonder "niet-zijn", en "niet-zijn" kan niet zijn zonder "zijn". Daarom zijn ze twee helften van één geheel, twee opvattingen van één geheel dat, als geheel, niet door de geest gevat of omvat kan worden - want in dat geheel zijn noch zijn, noch niet-zijn objectieve, in principe uit te denken, bestaande, dingen of fenomenen. "Vorm" kan niet verschijnen zonder dat er een leegte is waarin het kan verschijnen, en "leegte" kan niet (zomaar) de afwezigheid van vormen zijn zonder dat er zoiets bestaat als "vormen" (die in principe een leegte kunnen vullen). Daarom moeten het twee voorstelbare concepten zijn van wat objectief beschouwd niet voorgesteld, dwz. door de geest bevat of omvat kan worden - want hun identiteit bevindt zich absoluut in de sfeer van niet-objecten (niet-voorstelbaarheden). "Subject"(2) heeft afgezonderd van "object" geen conceptueel(3), potentieel uit te denken bestaan, noch heeft "object" dat zonder dat er een "subject" is. Ook deze twee zijn een tweeling, twee om elkaar heen draaiende aspecten van het niet voorstelbare (niet uit te denkene), een ovoorstelbaarheid waarin ze niettemin onvermijdelijk weer verenigd zullen worden. Daar waar er noch positief, noch negatief is, zijn noch niet-zijn, vorm noch leegte, subject noch object, daar moet het identieke (het geheel) zijn. Maar het identieke kan zichzelf niet waarnemen, want die identiteit (dat geheel) is wat we zijn. En zo komt het dat alleen de mens die niet weet kan spreken, en degeen die weet niet spreken kan (het niet kan uitleggen) - want "wat-hij-is" (die identiteit, het geheel) kan geen gedachtenvoorwerp zijn van "wat-hij-is", en dus kan hij niet waargenomen of beschreven worden. Positief en negatief, zijn en niet-zijn, vorm en leegte, subject en object kunnen door ons alleen maar waargenomen worden omdat, wanneer het functioneert als "ons", dwz in een wikken en wegen(4), de geest onderverdeeld is in een "subject voorstellende" functie enerzijds, en een "object voorgestelde" anderzijds. Maar wanneer ze (die tegenpolen) worden ge-heridentificeerd met wat ze werkelijk zijn, dan zijn wij (ons) hun totale objectieve afwezigheid waarover wordt gedacht in termen van "zuiver ongedeeld bewustzijn" (of "zuiver ongedeeld bewust zijn"). Alleen dat is ware Kennis die noch kennis, noch onwetendheid is. Wat (in subject-object onderzoek(4)) geweten is, is geen ware Kennis. Omdat het zelf (die identiteit, resp het geheel[5]) haar autonome licht doet stralen, met niets dat nog geweten moet worden, en niets dat bekend gemaakt moet worden, is die identiteit, dat geheel, Weten. Het is niet een Niets." Noten: |