INDIA - BODHGAYA
Dharmapala
Dharmapala
Zie voor de aanleiding voor Dharmapala's inspanningen de aanhef op de Bodhgaya-pagina.
In 1891 reisde de srilankaan Dharmapala Hewavitarne naar India (spr.: dharma paala). Op 22 januari kwam de toen 29-jarige patriot, die, nadat de Britten Sri Lanka hadden verlaten niet weinig had gedaan aan een weer op poten zetten van een nationaal bewustzijn aan bij de Mahābodhi-tempel. Vanaf dat moment heeft hij zijn leven gewijd aan het voor de boeddhistische gemeenschap terugwinnen van een tempel die tot dan toe was beheerd door de opeenvolgende mahànts (professionals binnen het hinduïsme) en die werd beschouwd als een hindu-erfgoed — zoals Boeddha zelf overigens door bepaalde stromingen binnen het hinduïsme wordt beschouwd als een hindu; je bent een Indiër, dus ben je hindu.
Over het nationale bewustzijn, c.q. Indië - swadéshi - hindu deze pagina
Terug naar Dharmapala:
In datzelfde bovengenoemde jaar 1891 richtte Dharmapala de Mahābodhi Society op in Colombo, maar het volgende jaar al werd de hoofdzetel ervan verplaatst naar Kolkata (Calcutta) in India, toen nog de hoofdstad van Brits-India.
Dharmapala reisde stad en land af om steun en fondsen te werven voor een onafhankelijk beheer van de tempel. Hij bereisde niet alleen India, maar ook de omringende landen, tot en met China en Japan.
In 1893 kreeg Dharmapala spreektijd tijdens de World's Parliament of Religions in Chicago, en werd daar een van de meest opvallende deelnemers. Zijn spreekbeurten hadden enig succes. In India zelf werd in 1895-96 een document geproduceerd dat de Buddha Gaya Temple Case heette, en met name in Kolkata (Calcutta) kreeg Dharmapala gehoor. Op 26 mei 1896 werd daar voor het eerst, na eeuwen intern ballingschap van het boeddhisme, Boeddhadag gevierd dat in het hindi Buddha [d]Jáyanthi heet. Dharmapala zou in 1896/97 voor een tweede keer naar Amerika gaan en van daaruit een toernee door Europa maken. De duitser Paul Carus was tegen die tijd al voorzitter geworden van de American Mahā Bodhi Society en het parijse Musée Guimet stond deftig op zijn kop toen Dharmapala daar zijn opwachting maakte. (Latere monialen-bezoekers werden straal genegeerd.)
Alle inspanningen om van de Mahābodhi-tempel naar innerlijk en naar wet een boeddhistisch oord te maken bleken tevergeefs geweest toen in 1906 de rechtszaak tussen Dharmapala en zijn Society aan de ene kant en de mahant en de hindu-gemeenschap aan de andere kant door de laatste gewonnen werd. De zaak werd niet gewonnen, resp. verloren op hoofdzaken, maar over het eigendom van het Birmese gasthuis op het Mahābodhi-terrein, en op het boeddhabeeld binnenin de tempel. De zaak zou uitlopen op een stuk wetgeving waarin een 50-50% bestuursverdeling over hindus en boeddhisten werd vastgelegd. Dat besluit was gebaseerd op de in 1923 vastgelegde tekst die de Hindu Religious and Charitable Endowments Boards heet. Daarin werd bepaald dat de (federale) overheid alle tempelbesturen zal benoemen of bekrachtigen, en dat geen religieuzen (uit de in India ontstane levensbeschouwingen) rechtstreeks betrokken zullen zijn bij een tempelbestuur. Met andere woorden: wanneer de Mahābodhi tempelbestuurders voordraagt, dan zullen het voor de uitvoerende taken niet-monialen zijn, en voor eventuele adviesfuncties mogelijk, maar niet noodzakelijk monialen.
Dharmapala reisde nog wat rond op Dharmamissie en was het uiteindelijk in 1931 vergund de lagere Wijding te ondergaan in Sarnath. In 1933, op 16 januari, volgde Hogere Wijding. Hij was toen al ongeneeslijk ziek en had onder die omstandigheden formeel niet gewijd mogen worden — zo'n moniaal zou een last kunnen worden voor de hem steunende burgerij, en dat is per monialen-regelgeving verboden. Gezien de enorme verdienste van Dharmapala ging deze hartewens toch in vervulling. Hij overleed op 28 april, in de pij.
Op 13 februari 2012 werd bekend dat een advocaat genaamd Vineet Dhanda een public interest litigation (PIL) had ingediend bij het Hooggerechtshof in New Delhi (spr.: Viniit). In dat stuk, waarin gevraagd werd de Grondwetgevende wet opnieuw te onderzoeken, werd gesteld dat sectie 3 van de Bodh Gaya Temple Act uit 1949 ongrondwettelijk is in die zin dat niet volgehouden kan worden dat het per definitie een hindu moet zijn die voorzitter is van het Mahābodhi-bestuur. Indien een dergelijke opvatting zou worden volgehouden, zo stelde Vineet Dhanda, dat zou daarmee geweld worden aangedaan aan Grondwetsbepalingen 25 en 26 waarbij volledige vrijheid van religie wordt gegarandeerd, en waarin staat (bepaling 26) dat individuen en gemeenschappen het fundamentele recht hebben hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke zaken te regelen.
In mei 2012 wees het deelstaatbestuur een bestuurswijziging, ingediend door de National Commission for Minorities (NCM) nog af, maar op 21 september 2012 zette het Indiase Hooggerechtshof de PIL waarin wordt gevraagd dat boeddhisten inderdaad de enigen zullen zijn die het bestuur over de tempel zullen kunnen vormen op de agenda. Het besluit werd meegedeeld aan het landsbestuur, aan het deelstaatbestuur van Bihar, en aan de Archaeological Survey of India (ASI).
De voorzitterswisseling werd rond 1 juli 2013 urgent. Rond die datum werd bekend dat ook het Gaya-districtsbestuur een voorstel bij de National Commission for Minorities had neergeled, met hetzelfde verzoek.
Na het aantreden van de indiase regering Modi-II kwam binnen hindu-kringen de discussie over de genoemde wet op gang. In 2019 was het zover dat men eiste dat de overheid het bezit over de hindutempels zou overdragen aan de besturen van deze tempels waarin zowel gelovigen als priesters zitting hebben. Zou zo'n eis ingewilligd worden, dan zou men er niet aan ontkomen ook de Mahābodhi over te dragen aan het gekozen-benoemde tempelbestuur.
Op zijn reis
naar India werd Dharmapala vergezeld door Ven. Rambukwélle Siddhàrtha. Deze monnik, wiens leven nauwelijks beschreven is, werd geboren op 12 december 1889 en overleed op 8 november 1941. In Kolkata kwam hij onder de invloed van Rabindranath Tagore, dichter en filosoof die de taal van Bengalen als geen ander beheerste, en die een soort wereld-levensbeschouwing had uitgedacht, in dezelfde tijd waarin een aantal andere van zijn landgenoten, en overigens ook filosofen uit bijv. Duitsland, hiermee bezig waren. Tijdens het leven van Ven. Rambukwélle Siddhàrtha was de studie en kennis van het Sinhala op zijn hoogtepunt, en deze monnik, die zijn opleiding aan de monniksuniversiteit en in Kolkata (Calcutta) had ontvangen was een van diegenen die daar uitgebreid over doceerde. Om het helemaal compleet te maken, hij doceerde Sanskriet, Pāli en Sinhalees, hoewel hij ook kritiek ontmoette op zijn kennis van de grammatica van genoemde talen.
Een foto die in de dertiger jaren van de 20ste eeuw genomen moet zijn toont de staf van de toenmalige University of Ceylon. Op de eerste rij zitten pontificaal de britse docenten en bestuursleden, en daarachter staan de indigenen, onder wie Ven. Rambukwélle Siddhàrtha. Zo waren die tijden. Niettemin was dit ook een tijd waarin een zekere vorm van nationaal bewustzijn groeide, en de wens tot onafhankelijkheid van Sri Lanka toenam.
|
| |