OhmyNews van 31 oktober 2006 publiceerde een bijdrage van Radjen Naïr over de 109 Kanhéri-grotten, een uur rijden ten zuiden van het vliegveld van Mumbai. Ze liggen in wat vandaag heet het Soendjay Gandhi National Park, en werden vanaf de eerste eeuw uitgehouwen door monniken, die naar aangenomen mag worden, vanuit het Ganges-bassin naar het zuiden migreerden.
De grotere grotten worden
chaitya genoemd (spreek: dzjàj-tja). Om precies te zijn moeten we het eerder hebben over
chaitya-griha (spreek: griiha). Een
griha is een hal (chamber in het engels), en een
chaitya, in het thais
chedi, is een stoepa. Een
chaitya-griha is dus een stoepahal. De ruimte achter de
chaitya is doorgaans breed genoeg om rondom de stoepa een
cánkama toe te laten, een pad, door honderden voeten van monniken uitgesleten die er in dagelijkse circumambulatie omheen liepen en onderwijl reciteerden (spreek: dzjànkama).
De kleinere grotten worden vandaag door de indiase bevolking
vihara genoemd, hoewel
kúti beter op zijn plaats is. Ze dienden als slaap- en meditatiehut, altijd groot genoeg om gestrekt in te kunnen liggen, maar zelden of nooit veel groter dan dat.
In de grootste grot staat een 7 meter hoog boeddhabeeld, en elders vindt u een ander beeld van
Avalokiteshvara met 11 hoofden, hetgeen symboliseert dat dit Grote Mededogen alle windrichtingen overschouwt.
Op de wanden van de grotten zijn inscripties te vinden in verschillende schriftsoorten, het
Brahmi, het
Devanágari, het
Pàllavi (of pàllava) en het Sanskriet, waarmee het
siddham wordt bedoeld.
Het feit dat de grotten nu (in 2006) bewaakt worden, en er toegangs-uren zijn - van 10 tot 5 - geeft aan dat ze eind 20ste, begin 21ste eeuw beter beheerd worden dan aan het begin van de 80-er jaren toen ik nog de eerste 'witte' in ca 10 jaar was die een kort bezoek bracht.
Je zou er willen wonen, maar er is geen water meer. Die watervoorziening was in de eerste eeuwen minder precair; in de buurt van de grotten vinden we grote uitgehouwen bassins waarin regenwater werd opgevangen. (zie onderstaand)
Het Kanhéri-complex is waarschijnlijk het eerste oord waar een leer werd ontwikkeld die ten volle
mahāyāna genoemd mag worden.
In de verslagen van de vroegste pelgrim-reizigers, zowel uit India zelf als uit China, vinden we de naam Kanhéri verbonden met de
Bhadra-yānīya die zich in ca de tweede eeuw verzelfstandigd zouden hebben als een sub-school van de
Vātsī-putrīya. De naam van deze stroming betekent 'Hen wier Weg gelukkig is'.
(1) Welke stroming hen voorging, als het een stroming was, en niet een los-vaste verzameling mediterende monniken, is niet bekend.
De
Bhadrayānīya completeerden de
Abhidharma-geschriften (detailleringen over het mentale en fysieke) van de
Vātsīputrīya met zogenaamde
shástra. Er zijn hindu-shástra rond de figuur van Shiva. Deze zijn totaal anders dan de shástra behorend tot het boeddhisme. Hier is sprake van Verhandelingen waarbij sterke nadruk ligt op de betekenis zoals die uit de
sūtra, de Lleerreden, naar voren kwam.
In de paar teksten en inscripties die bewaard zijn gebleven wordt gesteld dat de
Bhadrayānīya van mening waren dat er in
samsāra, in de cirkelgang van het leven, zowel als in de (gedeeltelijke) 'uitdoving' (
niródha) onwetendheid (
avidyā) is, en dat je, na deze (gedeeltelijke) bevrijding opnieuw 'terugvalt', d.w.z. opnieuw een leven binnengaat. Ze waren ook van mening dat wanneer je de praktijk beoefent die naar het geluk (van uit samsāra te zijn) leidt, dit (dat bezig zijn op die weg er naar toe) het hoogste geluk is.
In het verslag van het
derde concilie in Patna, waar de orthodoxie gescheiden werd van de nieuwlichterij, dus in de
Kathā-vatthu, wordt door hen ook gezegd dat helder inzicht (
abhi-samáya) in de Vier Edele Waarheden en in de Vrucht (
phala, d.w.z. de vrucht van het beoefenen van het Pad van de Boeddhas) geleidelijk komt (
anu-púbbena).
Uit deze paar regels zien we 1/ dat de
Bhadrayānīya de door de gewone mens te behalen vrijheid niet gelijkstelt met de Bevrijding van Boeddha, 2/ dat ze van mening waren dat het Pad het (voor mensen bereikbare) Doel is, en omgekeerd, een mening die we ook vinden in de
Avatámsaka Soetra en in een aantal veel latere chinese, koreaanse en japanse zen-scholen, en 3/ dat ze niet het onmiddellijke, of plotselinge, of spontane verlicht geraken predikten, maar van mening waren dat wijsheid met de jaren komt.
(1) A. Bareau, Les Sectes Bouddhiques, p.128/9)