de nadagen
In een artikel in de Asian Tribune van 28 juli 2013 stelde Dr. Habib Siddiqui, in een lezenswaardig artikel over de relatie tussen het hinduïsme en het boeddhisme in de 5de/7de eeuw en later, dat het oude Nālandā niet in 1206 te gronde werd gericht door de invaderende türkic-afghaanse(1) troepen, maar al eerder door brahmanistische tegenstanders van het boeddhisme. Dat is zijn lezing van het verhaal.
"In 1206, werd Làksmana-sena (een koning van de dan over Bengalen en omstreken heersende dynastie) Bengalen uitgejaagd door de türkic overwinnaar Ikhtiyaruddin Bakhtiyar Khalji(2) die zijn staatspatronage verschoof naar de islam. Het is hier van belang te melden dat ... het boeddhistische onderwijsinstituut van Nālandā niet te lijden had onder Bakhtiyar's verovering. ... De tibetaanse vertaler, Chag Lòtsawa Dharma-svámin (Chag Lo-tsa-ba, 1197 - 1264) die in 1235 nC Noord-India bereisde, vond het (Nālandā) grotendeels verlaten, maar nog steeds actief met een zeventigtal studenten."
De laatste "troonhouder" van Nālandā, zoals de Tibetanen dat noemen, Shakya-shri-bhadra, vertrok in 1204 naar Tibet. Dit, gevoegd bij de aanwezigheid in 1235 van Chag (tsjàg) Lotsawa, betekent dat de tibetaanse enclave in Nālandā de laatst overgeblevene is geweest, maar wellicht ook de laatste die zich onder de studentenbevolking van Nālandā gevoegd heeft, vanaf de 7de eeuw. Zie daarvoor ook de pagina over de lumineuze mind.
De wikipagina over het eind van Nālandā schetst een gruwelijk beeld, en is anno 2013 gevoed vanuit een gecanoniseerde tibetaanse geschiedschrijving. De bron waar Dr. Habib Siddiqui naar verwijst toont geen afbraak en brandstichting door troepen — die haast hadden in Bengalen aan te komen, dat ook toen de meest welvarende streek van India was, met goede havenfaciliteiten.
Doorheen India heeft geen boeddhistische tempel, en geen stoepa de latere aanslag van plunderaars ongeschonden overleefd. De massieve Dhàmmeka stoepa te Sarnath maakt daarop een uitzondering, en een enkel ander bouwwerk is in de afgelopen decennia geheel gerestaureerd. Zoals elders in Bihar en omstreken is aangetoond, werden niet alleen heiligdommen van andere levensbeschouwingen over de restanten van tempels gebouwd, maar zijn ook de losgewrikte bouwmaterialen opnieuw gebruikt voor seculiere en religieuze bouwwerken. Nālandā stond in 1235 nagenoeg leeg, wie hield de burger tegen. Over de brandstichters willen we het hier niet hebben.
Zie voor de aanwezigheid te Nālandā van de voor het tibetaanse boeddhisme van groot belang zijnde Nāgārjuna ook de introductie tot de Vimsaka.
(1) Wat over het algemeen wordt aangegeven met "Afghanen" waren Pathanen (of Pashtuns) in de woorden van Wendel ("Les mémoires de Wendel sur les Jats, Pathān et les Sikh", EFEO Paris 1979, pp.111-143).
(2) Met "türkic wordt verwezen naar wat vandaag Turkmenistan wordt genoemd. Zie ook "Empires of the Silk Road", Chr. I. Beckwith, Princeton, 2008, pp. 112-118, 142. Beckwith ziet het Türkic keizerrijk in 734, bij de dood van Bilgā Kaghan, ondergaan. Ze worden dan overgenomen door een coalitie van Uiguren, Basmil, en Karluks waarin de Uiguren de machtigste zijn geweest. Kennelijk hebben zich huurlingen toegevoegd aan een macht die van dan af een groot deel van Centraal-Azië in handen had en doorstoten wilde naar India waarvan gezegd werd dat hier onvoorstelbare rijkdommen (edelstenen en edelmetaal) te vinden waren. Dat er huurlingen waren bewijst de afghaans-perzische naam Bakhtiyar. De Khaljis, of Khiljis — andere component van Bakhtiyar — waren wel van türkic (of turkmeense) origine. Ze behoorden tot de sufi-denominatie van de islam zoals ook vandaag, begin 21ste eeuw, in Turkmenistan nog het geval is. Voor de reden van hun vanuit Delhi naar het oosten optrekken zie de voetnoot op de Bengalen-pagina.
De heer Siddiqui meent dat het in de eeuwen na het overlijden van Boeddha vooral de laagste kaste is geweest, de shudra, die het boeddhisme aanhing. Gegeven het feit dat het sindsdien vooral handelaren, en dus ook boeren en producenten van vervoermiddelen, gereedschappen en gebruiksgoederen waren die het boeddhisme aanhingen, is dat een foutieve mening. Ook in later eeuwen moeten het de ksátriya (waar Boeddha uit voortkwam) zijn geweest, plus de vèssa (boerenstand, globaal) die, in meerderheid, de boeddha-dharma omarmden. Vandaag, 21ste eeuw, zien we hoe zich onder de bevolkingsgroepen van de dalit en de arbeidersklasse, d.w.z. de shudra, in feite de grootste aantallen boeddhisten bevinden, naast de arme delen van de brahmaanse klasse, de kleine boeren.
|
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
| | |