Op 24 december 2007 schreef Sundeep Kumar een stuk over de geschiedenis van Nālandā, niet ver van Bodhgaya, de plaats waar Boeddha Ontwaakte. Hij zegt ondermeer: "De naam Nālandā komt van het Sanskriet-woord nalam dat lotus betekent (een symbool van kennis), en van da (geven). Een ander verslag [uit de oudheid] meent dat de bodhisattva [een wezen dat een Sakyamuni Boeddha zou worden] hier ooit zijn hoofdstad had en dat hij zonder onderbreking bezig was met het uitdelen van aalmoezen, vandaar de naam Nālandā (kennis geven). [Het oorspronkelijke woord voor de hier genoemde 'aalmoezen' zal dan waarschijnlijk dharmadāna zijn geweest; het geven van de Dharma, de Leer.]
Het enorme bakstenen gevaarte op de achtergrond zijn de restanten van de stoepa.
Tijdens het leven van [Sakyamuni] Boeddha, ca 600 - 500 vWJ, was Nālandā een welvarende tempelstad. Sari-putra (Hybr.Sanskr.), of Sari-putta (Pāli), rechterhand van Boeddha werd hier geboren en overleed ook hier.
Er is historisch bewijs dat de universiteit gevestigd werd door de Gupta-koningen rond het jaar 450. Er waren slaapzalen, en daarmee was Nālandā de eerste residentiële universiteit. Er waren meer dan 10.000 studenten en meer dan 2000 onderwijzers.
(oktober 2009)
(Moreland & Chatterjee gingen er in 1936 nog van uit dat het de Sailendra-dynastie was die Nālandā stichtte. Zij meenden dat deze dynastie ofwel een voortzetting was van de Sri-vi[d]jáya-dynastie met hoofdzetel op Sumatra, ofwel een zelfstandige, uit indiase migranten voortgekomen dynastie was die ontstond in het huidige Maleisië, waar restanten van vestigingen die aan het boeddhisme worden toegeschreven zijn aangetroffen in Kedah, en overigens ook in Patanii in Zuid-Thailand. De Sailendra (spreek: silèndra) hingen het mahāyāna-boeddhisme aan. Hedendaagse onderzoekers menen zeker te weten dat het de Sailendra van Java waren die de Borobudur lieten bouwen.)
Verder: Het zijn de chinese pelgrim-reizigers Xuanzang (en zijn biograaf Kui-ji) en Yi-jing geweest die nog het meest hebben geschreven over het Nālandā van hun tijd.
Vanuit Korea trokken twee monniken in de 6de eeuw, negen in de 7de, en vier in de 8ste naar India om daar boeddhistische studies aan te vangen. Tien van hen overleden ergens onderweg of te Nālandā, twee bleven op de terugweg achter in China, en twee kwamen weer terug in het Silla-rijk van Korea.
Een van de terugkeerders was Hye-cho (ca 470 - ca 780). Als Hyecho al iets in zijn reisverslag heeft geschreven over Nālandā, dan zijn deze bladen zoekgeraakt. Een andere koreaanse meester, Ja-[d]jang, die in 643 naar Korea terugkomt, schrijft over het wijdingsplatform (sīma) te Nālandā, maar meldt niets over formeel onderwijs. Nog een koreaanse monnik, die de sanskrietachtige naam Ārya-vàrman heeft gekregen, verblijft ergens tussen 627 en 649 te Nālandā. Hij was een van diegenen die overleed voor hij terug was in Korea, en wel in het onderwijsinstituut zelf, waar hij de vinaya en shastra van het (dan al) mahāyāna leerde. Āryavarman was een 70-plusser bij zijn overlijden.(bron: collectie van de Jogye Order, vol. 10)
(In de 10de eeuw wordt op de basis van een van de kleinere stoepas te Nālandā een dharanī uitgebeiteld, zegt Gregory Schopen (archiv.ub.uni-heidelberg.de/ojs/index.php/...), en wel de Bhadra-carī. Het is maar een van de inscripties die daar gevonden zijn.)
Verder zijn er personen als Bhavya (of Bhava-vivéka) en Buddhaghosa geweest die over Nālandā schreven, en er wordt melding van de plaats gemaakt in de srilankaanse Dīpa-vamsa, de Kleine (eiland)kroniek — er is ook een Mahā-vamsa: Grote Kroniek.
Xuanzang identificeert eind 7de eeuw slechts twee stromingen in Nālandā, de sarvastivādin en het Kleine Voertuig (hīnayana) De laatste vormde volgens hem de overgrote meerderheid.
Wanneer in 1204 de voorlopig laatste abt over Nālandā naar Tibet vertrekt, neemt hij de monniksregels van de mūla-sarvastivāda mee. Het omkatten van de sarvastivāda-regels naar de mūla-sarvastivāda-regels heeft dus plaatsgevonden tussen de 8ste en midden 13de eeuw, en wel in Nālandā. Dat Chag Lotsawa (zie onder; een lótsawa is een vertaler) in 1235 een bijna verlaten onderwijsinrichting aantreft is een stille getuige van de richtingenstrijd die er in de eeuwen daarvoor heeft plaatsgevonden.(1) Van stromingen als de Mahi-shásaka en de Mahā-sánghika, die overigens niet genoemd worden in de lijsten over Nālandā, is bekend dat ze zich zo anders dan de anderen voelden dat ze het nodig vonden dit ook in hun kleding naar voren te brengen; de een droeg denimblauw, de ander helderrood.
(1) Het wegtrekken van monniken uit onderandere Nālandā richting de Deccan in het zuiden, en het, na de neergang van de mijnindustrie langs de rivieren in het zuiden, weer noordwaarts trekken van een nieuwe generatie monniken, terug naar Nālandā, zou afgeleid kunnen worden uit onderzoek zoals dat is neergelegd in een boek als Phanigiri, interpreting an ancient Buddhist site in Telegana. Het zijn vermoedens, geen vastgelegde geschiedschrijving.
En verder
Sávitri Mumukshu X-te op 12 februari 2024 een geïllustreerd bericht over de wederopbouw van een deel van Nālandā. Daar wordt een tibetaanse kroniek geciteerd waarin staat dat er een "brahmaanse" koning met de naam Cágala (spr.: dzjaagala) Rāja is geweest, die op aandringen van zijn echtgenote, beiden afkomstig uit Chattogram (Chittagong in het hedendaagse Bangladesh), de vihāras te Nālandā liet herstellen en de 9-lagige "gandhola" te Bodhgaya liet herbouwen. "Gandhola" is tibetaans voor "huis van reinheid" en staat voor de exacte plaats waar Boeddha verlichting realiseerde. Cágala nodigde een monnik met de veelbetekenende naam Sāriputra uit om de kruik van het boeddhisme weer overeind te zetten. Deze Sāriputra leefde van 1335 tot 1426.(Het tibetaans hanteert/hanteerde de Sanskriet-spelling, dus niet het Sāriputta uit het Pāli.)
|
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
| | |