Uit het archief van www.buddha-dharma.nl





Boeddhisme in Odisha



In 2012 heeft deze Indiase deelstaat een naamswijziging ondergaan: Orissa werd Odisha.
Het blad New Kerala meldde op 7 december 2004 dat de indiase overheid 1,6 miljoen US$ heeft gereserveerd voor het tot toeristische attracties uitbouwen van boeddhistische sites in Odisha. Ook hier wordt gesproken in termen van "boeddhisme circuit", en de op te knappen plaatsen zijn Ratnagiri, Udayagiri, Lalitgiri, en Langudi. De provincie staat bij boeddhisten beter bekend als Kálinga, de streek die de Mauriya-koning Asoka in ongeveer 256 vóór de westerse jaartelling met militair geweld onder zijn gezag bracht, een slachting die hem ter plekke deed besluiten vanaf dat moment zijn gebied slechts te gaan regeren met de Boeddha-Dharma in de hand en in gedachten.(1)


Nadat koning-keizer Asoka van de Maurya-dynastie boeddhisme had gevestigd in ook Odisha, was het pas onder de Pala-dynastie dat boeddhisme in die streek serieus gezicht kreeg. De vroegste uit Odisha stammende boeddhistische manuscripten, die uit de Mauriya, resp. Asoka-periode, waren geschreven in wat men noemt Pāli-Prakrit. Op dit moment is Pāli de heilige taal van het huidige zuidelijke theravāda-boeddhisme.
De Pala-dynastie (Pala, niet te verwarren met Pāli, betekent beschermer) had ooit Bengalen verlost uit de chaos waarin die streek was vervallen na de dood van koning Shashanka. Deze Pala-dynastie, in 750 gesticht door Go-pala, werd ca. 770, toen Dharma-pala aan de macht was, naar het noorden verdreven en vestigde haar hof in Odisha van waaruit ze geleidelijkaan een groot deel van noord-India onder controle kregen. Ook deze dynastie was geen lang leven beschoren. In feite heeft Odisha zich telkens weer met kracht teweer gesteld tegen van buiten de streek komende overheersing.
De Palas waren boeddhist, maar in contact met een tantrische vorm van hinduïsme ontwikkelde zich onder hun bewind een boeddhistische vorm van tantra. Deze vorm is in China terecht gekomen, terwijl het "boeddhistische" tantra van en Nepal en Tibet werd gevoed door het Kashmiri saivisme. De beeldhouwwerken op de restanten van tempels en kloosters doorheen Odisha doen verslag van een typisch 'Orisaanse' vorm van boeddhisme.

Nadat in de elfde eeuw de kloosteruniversiteit van Nālandā in het nabijgelegen Bihar was verwoest, een instituut dat als een boeddhistische penwortel in de Indiase samenleving was geworteld en alle sinds Boeddha's overlijden ontstane Dharma-interpretaties bij elkaar had gehouden, verdween boeddhisme ook uit Odisha en werd tot de 14de eeuw vervangen door het hinduïsme. Dan verovert sultan Shams al-Din gebiedsdelen waaronder Odisha(2). In zijn "The Temple-goers" schrijft Aatish Taseer hoe op de muur van de Parsurameswar-tempel de leeuw, die het hinduïsme representeert, dominant gebogen staat over de knielende olifant, symbool van het boeddhisme. De Parsurameswar moet dus gebouwd zijn tussen de late 11de eeuw en de 14de.

Onderzoeker Rajendralala Mitra meent dat de naam Odisha afgeleid is van Odra-deśa, het land van de Odras of Udras.



(1) Op het rots-edict Nb13, op de Dhàmmika-stūpa te Sarnath, op de plek waar Boeddha zijn tweede Leerrede gaf, de Leerrede over de Niet-zelf Kenmerken (Anatta-lakkhana Sūtta), liet Asoka de volgende tekst inbeitelen:
"Hij die Geliefd is bij de Goden [Devanámpiya], koning Priya-dàrsi (of Piyadàsi), veroverde Kalinga acht jaar na zijn kroning. Honderdvijftigduizend werden er gedeporteerd. Honderdduizend werden er gedood, en vele anderen stierven [door andere oorzaken]. Nadat de Kalingas waren overwonnen voelde Devanámpiya een sterke neiging tot de [Boeddha-] Dharma, voelde hij genegenheid voor de Dharma en voor instructie in de Dharma. Nu heeft Devanámpiya diep berouw over het overwinnen van de Kalingas."

Daar moet bij bedacht worden dat het schrijven van edicten, ofwel voorschriften aan de bevolking, Asoka met de paplepel was ingegoten. Een vriend en medestander van opa Tsjandra-goepta (Chandragupta), spreek: Kawtili-ja (Kautilya) was de auteur van de àrta-sjastra (schrijf: arthashāstra) geweest, het handboek Openbare Administratie. Zie daarvoor ook deze pagina.

(2) Richard M. Eaton, "The Rise of Islam and the Bengal Frontier", Berkeley 1993.





Archeologische vondsten 2005



gajaraja De Indiase pers, geïnformeerd door de Press Trust of India (PTI), meldde op 4 augustus 2005 dat in Odisha, in het Jajpur-district, restanten waren gevonden van drie stūpa (meerv.) die door keizer-koning Asoka waren gebouwd. Bovendien heeft men bij uitgravingen de restanten van een bebouwing gevonden met daarin een nog redelijk gaaf beeld van een olifant, de gajaraja (gaadja-ràdja)(2), de koninklijke olifant, of de olifantenkoning. De restanten van muren en pilaren tonen inscripties in het Brahmi, het proto-Oriya en het Oriya.
De archeologen die daar aan het werk waren, waren van mening dat ze de juiste plaats hadden gevonden waar de fameuze Kalinga-slag heeft plaatsgevonden die Asoka deed besluiten verder van dergelijk geweld af te zien.
De vondst markeert een belangrijk moment in de geschiedenis van het vroege boeddhisme in Odisha.


De krant The Statesman, publicerend rond 4 augustus 2005, was het meest uitgebreid in haar informatie: "Dr. Debaraj Pradhan, secretaris van het Odishan Institute of Maritime & South-East Asian Studies, tegelijkertijd hoofd van het archeologische team, zei: "In Tarapur zijn zes onversierde pilaren van een omheining gevonden met daarop inscripties". Deze inscripties tonen (de talen) het vroege Brahmi, het Proto-Oriya en het Oriya (de lokale taal). Ze werden ontcijferd door Dr. Jay Prakash, een epigrafist van het ASI (Archaeological Institute of India).
De Statesman gaat verder met: De inscripties op de pilaren staan bekend als de kesa thūpa (de stoepa met het haarreliek - késa)(1), en (er staat:) bheku tapasa danam. Deze inscriptie leidde tot de veronderstelling dat de boeddhistische site te Tarapur de kesa stūpa was, waar een haar-reliek was ingemetseld. Ze werd opgericht door Tapussa, Boeddha's eerste discipel, voegde Dr. Prakash er aan toe.
Het was opnieuw de Chinese reiziger-pelgrim Xuanzang die tijdens zijn reizen tussen 629 en 645 melding van deed van tien stoepas in de huidige staat Odisha.

(Ga naar de bijlage over Tapussa en Bhallika, de twee handelsreizigers die Boeddha van de hongerdood redden.
Zie hier voor een zeer uitgebreide thesis over de stūpa.
Oorspronkelijk werden de overblijfselen van Boeddha's lichaam in 9 porties opgedeeld en ingemetseld in, toen, nieuw te bouwen stūpa (meerv.) in Kapila-vastu, Bodh-gaya, Mrga-dáva (Sarnath), Jeta-vánatha, Pinda-d-ārama, Vaishalī, Raja-grīha (Rajgir), Kanyakubja, en Kushinágara (of Kushinára). In de loop van de eeuwen werden sommige relieken in veiligheid gebracht, of opgedeeld en over meerdere plaatsen verspreid.)


De onderzoekers menen opnieuw dat Gótama, of Shakyamuni Boeddha Kálinga — een deel van Odisha — bezocht heeft, en dat Asoka's broer en monnik, de eerwaarde Tissa, goed bekend was met de streek.
Omdat afbeeldingen van Boeddha op de restanten ontbreken kan er van uitgegaan worden, zo menen de archeologen, dat dit restanten zijn uit de vroegste tijd van het boeddhisme. Soms wordt die tijd aangeduid met het woord hīnayāna (klein voertuig), soms met Nikāya, en soms met Pāli-boeddhisme.
Latere bebouwing toont dergelijke afbeeldingen wel; dit wordt vaak gezien als een indicatie voor gebouwen — tempels en stūpas ā die met het mahāyāna-boeddhisme verbonden waren.


(Er is nog steeds geen fysiek bewijs gevonden voor Boeddha's bezoek aan Odisha. De inscriptie op het omheiningspaaltje meldt dat hier Boeddha's haarreliek werd bewaard, maar deze relieken werden na zijn overlijden verdeeld; de geschriften van het vroege boeddhisme melden niet dat Boeddha tijdens zijn leven een haarlok afstond, aan wie of om wat voor reden dan ook. Integendeel, op een tweetal plaatsen vermaant hij zijn monniken niet zijn lichaam maar de Dharma - zijn Leer - als object van verering te nemen. In de loop van de eeuwen heeft de zee een deel van het land van Odisha opgeslokt. Het Odishan Institute of Maritime & South-East Asian Studies is in de afgelopen jaren bezig geweest met onderzoek naar een aantal in zee weggezakte tempels, en/of stoepas en kloosters. Dat werk vordert maar langzaam en is erg moeilijk. Het is mogelijk dat op een van de weggezakte muren, pilaren, poorten of kademuren een inscriptie te vinden zou zijn waarin verteld wordt over Boeddha's bezoek. Maar zolang dat niet het geval is kan niet met stelligheid beweerd worden dat Boeddha Odisha inderdaad aangedaan heeft.)

Dr. Pradhan meldt dat de opgravingen ook zouden kunnen leiden tot de exacte plaats waar de slag om Kalinga had plaatsgevonden. Tot 2005 werd er van uitgegaan dat dit even buiten de hoofdstad Bhubaneswar, op de oevers van de Daya-rivier plaatsgevonden zou hebben, maar het daaropvolgende onderzoek leidde eerder in de richting van een plaats die volgens de een Yudha Meruda heet, en volgens de ander Dhauli, nabij Dharma-sála (niet te verwarren met Dharam-sala).

(1) Uit een AT5-programma medio juni 2020 bleek dat de jongste generatie afgestudeerden aan de school voor de journalistiek (voor een deel) niet weet wat "reliek" is. Een reliek is een stoffelijk overschot van iemand: een stukje bot, een tand, een plukje haar. In het Sanskriet en het Pāli heet dit een sarīra.

(2) Hoezeer India, maar ook de rest van zuid-Azië gesteld is op de olifant vinden we in een handboek gedichtenschrijven uit mogelijk de 6de-7de eeuw. Daar geeft de auteur, de Indiër Bhāmaha, een metafoor: er is een "wolken-olifant". De wolk en de olifant zijn identiek. Zoals de aardse olifant verondersteld wordt een etherische vloeistof rond te sproeien, te zien als een goddelijke "ichor", zo sproeit de wolken-olifant regenbogen om zich heen. Ook "van die culturen" hebben sprookjes en verhalen om de kinderen vrolijk te stemmen. Het verhaal over de wolkenolifant is nooit voor "echt" aangenomen.

Gaja-raja
(Boeddha heeft een flink aantal eervolle bijnamen gekregen. Naga (g als in 'good' - niet nàgggga) was er een van, leeuw onder de mensen een andere, en olifant nog weer een andere. Die laatste naam verwijst naar grote kracht, naar grote intelligentie, en naar grote waardigheid. Gajaraja (Gadja-radja) betekent koning onder de olifanten. Zie ook de parabel over de voetafdruk van de olifant.
Wanneer Boeddha voor de laatste keer in zijn leven op aarde de stad Vesáli verlaat om er nooit weer terug te keren, "wendt hij zich om zoals de olifant dat doet en staart voor lange tijd naar de stad" (Mahā-parinibbāna soetta). Wanneer een olifant omkijkt, zien we dat deze het hele lichaam een kwart slag draait, en het hoofd nog wat verder. Zo blikte Boeddha terug op de hoofdstad van de republiek van de Vadjis of Vridjis (Vajji resp. Vrijji.)

Op de dag dat de archeologische vondsten werden bekendgemaakt, liet Odisha Tourism weten dat met ingang van december 2005 een jaarlijks Buddha Mahotsav georganiseerd gaat worden, een driedaags festival dat alle nu bekende boeddhistische archeologische sites zal omvatten, plus de zeer levende gemeenschappen rond de door een Japanse organisatie beheerde Dhauli Shanti Stūpa, en het Odisha Buddhist Front. In Odisha bevond zich medio 1980 ook minstens één Koreaanse boeddhistische tempel. Die lijkt in 2019 niet meer te bestaan.





2006 - nieuwe opgravingen Odra-district



Tijdens opgravingen in het Jajpur-district in de Indiase staat Odisha heeft het "Orissa Institute of Maritime and South East Asian Studies (OIMSEAS)" driehonderd-jaar-oude voorwerpen opgegraven die "een paar historische feiten over de Asoka-periode zouden kunnen wijzigen", zegt The Statesman op 26 juni 2006.
De 7de eeuwse pelgrim-monnik Xuanzang meldde in zijn reisverslag dat het Odra-district tien door koning-keizer Asoka gebouwde stūpas kende, en dat Boeddha daar gepredikt had. "Dit verhaal zou bevestigd kunnen gaan worden", zegt de OIMSEAS. Eerder hebben historici geweigerd dit verhaal te geloven. Nu hebben we vijf stūpas geanalyseerd, en er nog een drietal gelijkaardige bijgevonden."
Op de top van de Panturi-heuvel zijn de restanten van een "enorme monolitische stūpa" ontdekt.
Er zijn inscripties gevonden waarvan de fotos ter bestudering zijn gezonden naar Dr KV Ramesh, een gepensioneerd epigraaf te Mysore. Hij zou proberen de teksten te ontcijferen. Aldus het verslag van juni 2006.
Het feit dat er ook "een stuk van een stenen drietand" is gevonden, kan er op wijzen dat op enig moment in de geschiedenis de plaats in gebruik is genomen door Vishnu-devoten, hoewel een deel van het Tibetaanse boeddhisme via de indigene bön-religie ook de drietand afbeeldt. De bön hebben het dan weer uit Indiase bronnen.
Eerder, en elders, werd al gesteld dat tijdens Boeddha's leven geen stoepas te zijner ere werden gebouwd; alleen na zijn overlijden, zo wenste hij, zou er een over zijn stoffelijke resten geplaatst moeten worden. Mochten er in Odisha dus al stoepas zijn, dan zijn het votief-stoepas, en zijn ze, om het zo te zeggen, per definitie post-Boeddha.

Negende-eeuwse restanten



In de buurt van het dorp Panaspur in Odisha zijn twee historici uit de buurt gestuit op restanten van gebouwen uit de negende eeuw. Dit werd bekend gemaakt op 22 april 2012.

De restanten zijn gevonden nadat dorpelingen gestuit waren op "een ijsberg" aan voorwerpen, vlak achter een hindu-tempel.

Onder de gevonden voorwerpen bevindt zich een beeld van Boeddha in de aarde-aanrakende houding (bhumi-spàrsha), en een met de handhouding (mudra) van het in beweging zetten van het wiel van de leer). Van het laatste beeld mist het hoofd.
Een andere vondst zou een beeld van bodhisattva Padmapani zijn.
Men gaat er van uit dat hier een boeddhistische tempel heeft gestaan, op de funderingen waarvan een hindu-tempel is gebouwd, een veelgebruikte methode, niet alleen in India of in de religieuze geschiedenis van India.
De vindplaats en de vondsten zijn overgedragen aan de zorg van regionale en landelijke archeologische diensten.

De negende eeuw in Odisha is die van de Bhauma-kara-dynastie.







Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme