DE NIŌ, DEURWACHTERS
Zie ook het blog over tempelbeschermers.
De Iwayaji-tempel, in januari 2008 gefotografeerd door een duitse pelgrim en zijn chinese vriendin. De deurwachters die ze bij een vorig bezoek nog hadden gezien, waren toen al uit hun context weggerukt.
Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft in 2008 twee japanse beelden van deurwachters aangeschaft. Er is 1,3 miljoen euro voor betaald, en het Rijks laat weten dat het hier om "boos kijkende tempelwachters" gaat die eerder stonden in de Iwayaji-tempel (iewa-jaa-djie) in "West Japan", dat wil zeggen op het Shikoku-schiereiland, in de Ehime-prefectuur.
De Iwayaji is een van de 88 tempels die de plaatsen markeren waar Kūkai, de stichter van de Shingon-traditie ooit verbleef op zijn pelgrimage over het toen nog eiland Shikoku. Kūkai wordt ook Kōbō Da-ishi genoemd (da = groot; ishi = wezen).
De in de zevende eeuw gebouwde tempel is alleen bereikbaar via een steile trap, en de echte pelgrim draagt daarbij een wandelstok of staf zoals Kūkai die ook had. Zo'n staf heet in het Sanskriet Khàkkhara. Ze was ooit voorzien van rinkelende ringen waarmee tijdens een pelgrimage door onherbergzaam gebied gevaarlijke wilde dieren op afstand werden gehouden door met de staf flink op de grond te stampen.
De tempel herbergt, nog steeds, twee beelden van twee verschillende manifestaties van de Helende Boeddha, in het japans Yakushi Nyorai (spreek ongeveer: jakoeshi njo-rai). De manifestaties heten respectievelijk YN Zazo en YN Ritsuzo. Ze worden maar twee keer per jaar getoond en wel op 3 februari en 8 april. Zazo staat voor een zittend boeddhabeeld, en ritsuzo betekent "houder of bewaker van de monnikscode". De beelden zijn geregistreerd als Nationale Kostbaarheden en zullen niet gauw verkocht worden — gaan we van uit.
Juist naast de tempel, uitgehakt in de rotswand, ziet de pelgrim een aantal meditatiegrotten die waarschijnlijk een uitzicht op zee geven. Gezegd wordt dat Kūkai zelf op zijn minst een grot uithouwde.
De Iwayaji is opgedragen aan Fudō, een beschermende figuur. De legende zegt dat Kūkai zelf twee stenen beeldjes van Fudō hakte en deze in een van de grotten verborg. Wie eer wilde, en wil, bewijzen aan de verborgen beeldjes, kon en kan niet anders dan ook eer bewijzen aan de berg waarin ze verborgen zijn, en daarmee is die berg en alles wat er op en er aan is heilig en beschermenswaard — een slimme zet.
Een andere legende zegt dat Kūkai de tempel geschonken kreeg door een vrouwelijke sjamaan, of althans iemand die ver gevorderd was op het pad naar boeddhaschap — in de japanse volkse optiek. Deze sjamaan zou een vereerde honzon gekalligrafeerd hebben. Die honzon was in dit geval de naam van Kannon of Avalokiteshvara bodhisattva, en wel de manifestatie met de duizend armen (die duizend maal de levenden bij kunnen staan). De japanse naam voor deze manifestatie is Senju Kannon Bosatsu. Verteld wordt wel dat de kalligrafe voorafgaand aan iedere penseelstreek een diepe buiging maakte zoals dat vandaag ook nog wel wordt gedaan bij een min of meer ceremonieel kalligraferen van canonieke teksten of heilige namen.
De afbeelding die onder de doorklik gegeven wordt geeft een indruk van zo'n honzon, maar is niet het voorwerp waar hier van sprake is.
De twee 2 meter hoge beelden die in het Rijksmuseum terechtgekomen zijn worden Niō genoemd. Het woord Niō wordt door het Rijks vertaald met "tempelwachter", respectievelijk "generaal".
In het chinese boeddhisme wordt althans een van hen Weituo genoemd (spreek ongev.: wei-two), in het Sanskriet Skanda en zelfs Vajrapāni, de in principe lotusdragende avatar van Avalokiteshvara Bodhisattva. We zien ze ook vaak aangeduid als "de twee goedwillende (benevolent) koningen."
In Japan hebben de twee Niō twee verschillende functies gekregen. De een vertegenwoordigt de uitwendig getoonde kracht van bescherming, en de ander de latente kracht.
Ze worden binnen het shingon, zo lijkt het, vaak gezien als twee van de Vier Hemelse Koningen waarover u meer leest in boek 19 van de Avatámsaka soetra. Deze vier vertegenwoordigen ieder een van de vier windrichtingen en staan in het poortgebouw van een traditionele tempel, althans in China. Ze kijken niet boos, maar ze zijn wel waakzaam.
De twee figuren ter weerszijden van de ingang tot een chinese daoïstische tempel heten Heng en Hang; ook in die namen komt het manifeste en latente van kracht en macht tot uitdrukking.
De oorspronkelijke naam van deze japanse (en chinese) figuren is dvāra-pāla, deurbeschermer, een opvatting die we in die betekenis alleen tegenkomen in het Hybrid-Sanskriet.
Beelden van poortwachters en de Vier Hemelse Koningen zijn binnen het boeddhisme leuke bijkomstigheden. Ze zijn net als andere deva en brahma uitdrukkelijk géén voorwerp van ceremoniële verering. (Daar wordt in het volksgeloof flink tegen gezondigd, met name in Thailand waar de thep (teep) en de brahm (braam) voor van alles worden aangeroepen.)
Al eerder kwam het beeld van een Lohan of Arhat in nederlands kunstbezit.
|