De oorspronkelijke abt over de tendai-tempel, de Enryaku, heette Saicho (of Dengyō Daishi (768-822). Saicho had twee leerlingen: Enchin en Ennin. Als gevolg van verschil van mening tussen Saicho en Enchin enerzijds, en tussen Enchin (814-891) en Ennin (794-864) anderzijds splitste ook de tendai zich op. Enchin (spreek: ensjien) kreeg posthuum de naam Chiso Daishi (spreek: tsjie-so). Zijn tendai-opvatting werd beleefd in de Mi-i-dera, een tempel aan de voet van de berg waarop de grote tempel Enryaku staat. De Enchin-lijn zegt dat de Mi-i-dera (of Onjo-ji) in 686 werd gesticht, dus 91 jaar voor de bouw van de Enryaku, maar hier is naar de mening van historici creatief met de geschiedschrijving omgesprongen.
Wat betreft Enchin vinden we een voorbeeld hoe deze de tijdslijn van Zhiyi enigszins varieert; naar zijn mening was Boeddha's vijfde en laatste onderwijspad niet alleen dat waarin de Lotus werd gepredikt, maar ook de mahāyāna mahā-pari-nirvāna Soetra
(1), waar Zhiyi overigens grote waardering voor had.
Een andere leerling van Saicho, Ennin, reisde in Saicho's opdracht in 835 af naar China met de specifieke opdracht de meditatielijn op te tekenen die de T'ien-T'ai-meester Zhiyi had nagelaten, en ook alle boeken mee terug te brengen die in Japan nog ontbraken. In het Chinees heet die meditatielijn
chih-kuan, en in het Hybrid-Sanskriet
samathá-vypashyaná. Tendai's oervader
Saicho/Dengyō Daishi was maar een jaar in China geweest en had te weinig inzicht in deze techniek gekregen om er met gezag in te kunnen onderwijzen. Ennin moest die lacune opvullen, hetgeen hij deed tijdens zijn clandestiene negen jaar durende verblijf op het vasteland waar hij onderricht kreeg van Ch'yan-ya in de esoterie, van Yuancheng, I-chen en Fa-ch'yan in de T'ien-T'ai, en van Tsung-ying in de algemene theorie.
Na Saicho's overlijden in 866 werd Enchin aanvankelijk abt over de Enryaku. In 993 werd hem echter het abtschap ontnomen en moest hij de berg verlaten (dat moet het moment zijn geweest dat hij aan de voet van diezelfde berg, met de hulp van zo'n 1000 mede-monniken zijn eigen tempel bouwde). Vanaf die tijd werd Enchin's lijn de Jimon-school (djiemon = tempel) genoemd, en de Enryaku-lijn onder leiding van Ennin heette dan de Sanmon (het japanse
san is het chinese
shan = berg).
Omdat we hier te maken hadden en hebben met leken-monniken, of priesters, zagen deze elkaar beconcurerende groepen er geen been in elkaar fysiek te lijf te gaan. Uiteindelijk won de Enryaku Sanmon-lijn van Ennin, en ging het oorlog voeren nog even door tot ook andere boeddhistische stromingen het oppergezag van Enryaku aanvaardden — voor enige tijd.
(1) Masao S. Ichisima, World Sutric and Tantric Buddhist Conference Report, Taiwan 1988.
De hongaku-doctrine
Van de tendai-stroming is de
hongaku-doctrine nog het meest bekend geworden.
Hongaku is een van die woorden met een veelheid aan betekenissen.
Oorspronkelijk is er een van,
ingebakken, inherent, aanwezig, onderhanden, gerealiseerd en
authentiek zijn er andere. De
hongaku-doctrine stelt een "verlicht zijn, of nirvāna bereikt hebben met en in dit eigenste lichaam".
Een onderzoeker als Ruben L.F. Habito (Originary Enlightenment, Tokyo, 1996) heeft de
kirigami terzake bestudeerd.
Kirigami zijn stukjes papier waarop iets is geschreven. In dit geval zijn het aantekeningen die leerlingen maakten terwijl een meester de dharma oraal (
kuden) overdroeg. Aantekeningen maken mocht niet, maar ze deden het toch.
Het ligt dan in de lijn der verwachtingen dat leerlingen alleen neerkrabbelden wat hen verrassend, verbluffend en onbekend voorkwam. Zo moeten de
kirigami aangaande de
hongaku-doctrine waarschijnlijk beoordeeld worden als sterke verhalen — die een leerling achter zich kon laten naarmate kennis en inzicht toenamen.
De heer Habito heeft zijn uiterste best gedaan de
hongaku-kirigami te plaatsen binnen de algemene mahāyāna-opvatting over
Lankāvatāra Soetra I (noot 27), maar objectieve lezing van de paar
kirigami die hij citeert laat toch de indruk achter dat de
hongaku-leerling nirvāna in en met dit lichaam wel degelijk (aanvankelijk) begreep als al dan niet behaarde armen en benen aan een al dan niet behaard lichaam, dat dus boeddhaschap was.
Een huidige generatie heeft daarvan de gevaren ingezien en zal er naar handelen, maar dat zowel de vroege tendai-meesters, als iemand als de
sōtō-stichter (althans voor Japan)
Dōgen het 'in en aan dit eigenste lichaam' letterlijk opvatten, en niet in filosofisch-abstracte zin moet toch als een zekerheid aanvaard worden. Daar valt inderdaad veel voor te zeggen, zolang opvattingen als "dus" zelf ook perfect zijn maar geplaatst blijven binnen de algemene opvatting dat de mens tot aan werkelijk bereiken van boeddhaschap toe een sukkelaar is, een "bonpo" zoals de Reine Land-traditie dat zegt, of een
gushin in tendai-terminologie.