In ca het jaar 2000 zijn er bronnen blootgelegd die er op wijzen dat er al eerder boeddhisten in Korea waren. We moeten ervan uitgaan dat die boeddhisten, koningin Ho en haar 22 monniken, niet echt impact op de toenmalige koreaanse maatschappij hebben kunnen maken.
De deelregering van de indiase deelstaat Uttar Pradesh en de koreaanse overheid hebben sindsdien de handen ineengeslagen in een project waarbij de culturele banden worden aangehaald.
De koreaanse overheid gaat helpen om 31 historische sites in Uttar Pradesh te restaureren. Dit meldde Express India op 1 september 2008.
Ho in Karak
Die in 2000 ontdekte koreaanse bron zegt dat Ho(1) naar Korea reisde om daar het boeddhisme te prediken. Dat wil zeggen, deze telg uit een vorstelijk geslacht bracht 22 monniken mee die zich in Korea vestigden. Toen een prins uit het koreaanse Karak-rijk hiervan hoorde, zocht hij het gezelschap op en de rest is geschiedenis. Zo wordt het verteld.
Karak wordt beschreven als een confederatie van staatjes in het huidige Zuid-Korea. Die confederatie zou pas in ca het jaar 42 nC ontstaan zijn, alhoewel de Encyclopedia Britannica zegt dit uit onbetrouwbare bron te hebben overgenomen. Opvallend is wel dat andere bronnen voor deze confederatie de naam Gaya gebruiken, de naam dus van Bodhgaya, de noordindiase plaats waar Boeddha Ontwaakte.
De foto toont grafheuvels, de zogenoemde "Dae Gaya-tombes", aangelegd op een berg in Goryeong in de Noord-Gyeongsang-provincie.
De Koreanen hebben reden om geïnteresseerd te zijn omdat een van de koreaanse vorstinnen, koningin Ho (of Heo), ca 2000 jaar geleden geboren werd in de stad Ayódhyā. (2) In de oudheid was Sakeet (schrijf: Saket) de naam van Ayodhya. In de in 2012 verschenen anthologie van het koreaanse boeddhisme, uitgegeven door de Jogye Orde, Vol. 10, p.196, wordt deze koningin Heo genoemd die in het jaar 42 als echtgenote van koning Suro naar Gaya in de Gimhae-regio kwam. Het genoemde Vol. 10 over Korea's boeddhistische geschiedenis heeft de foto van een pagoda, gemaakt van een niet-lokale steensoort. De legende zegt dat Heo deze stoepa uit Ayódhyā meebracht, per schip, wel te verstaan. De legende wordt niet geloofd. Waar staat dat, is dan de vraag. maar Heo zal het verhaal gekend hebben waarin wordt verteld hoe koning/keizer Asoka's dochter Sanghamitta een stek van de bodhiboom (zie "poson poya") meenam op haar zeereis naar Sri Lanka. (Asoka regeerde tussen 268 tot 231vC.) De koreaanse geschiedenis zegt dat Heo bij het naderen van Korea bijna schipbreuk leed en dat ze rechtsomkeer maakte. Omdat de papa dat huwelijk toch wilde liet hij die pagoda maken en aan boord brengen, en toen ging de reis wel voorspoedig. Vergeten we niet dat vrouwen doorheen de geschiedenis, als het er op aan komt, veredelde broedmachines waren; die gaf je weg of verkocht je, en je gaf ze de opdracht mee jongetjes te maken.
De basis van Heo's stoepa heeft alle kenmerken van een Shiva lingam, een voorwerp van verering uit het saivisme, een hoofdstroming van het hinduïsme, dus waarom zou het niet uit Ayódhyā stammen.
(1) Wiley veronderstelt dat Ho de clansnaam van een chinese bevolkingsgroep is, maar koningin Heo zou toch een Indiase zijn geweest.
(2) Op 17 juni 2021 werd bekend dat het in opdracht van de koreaanse overheid gebouwde paviljoen gereed is. Het moet herinneren aan Heo die, zei de ambassadeur op genoemde dag, de familienaam Kim had (d.w.z. kreeg, bij haar huwelijk met die koreaanse koning). De ambasadeur voegde er aan toe dat zijn land ook een park zou sponsoren rond dat paviljoen. Tegelijkertijd eiste een groep van theravāda-monniken, die in hun Pāli-canon het verhaal over Heo niet hebben meegekregen, maar wel de Saketa-sutta, dat er een museum gebouwd zou gaan worden dat zou herinneren aan de pré-hinduïstische, d.w.z. boeddhistische fundamenten onder de door de Babri-moskee-bouwers afgebroken hindutempel, de Ram[a]-tempel die de hoofdpersoon is in het epos de Ramayāna.
Ayódhyā
De Maurya koning-keizer Asoka heeft in Ayódhyā een stūpa laten oprichten. Het Maurya-rijk ging in 185 vC ten onder.
De eerdergenoemde Encyclopedia Britannica laat de stad Ayódhyā de oudere hoofdstad zijn van het Kóshala of Kósala-koninkrijkje. Ayódhyā komt al voor in de Athàrva-veda, een grondleggend manuscript voor het hindusïme waarin allerlei regels, plichten en wetten zijn vastgelegd waar de verschillende lagen van de bevolking zich aan te houden hebben, althans in de oudheid. De Athàrva-veda is ouder dan de vroegste boeddhistische manuscripten. Er wordt gezegd dat Kautilja (schrijf: Kautilya), de schrijver van dit werk, een vriend was van Boeddha's grootvader.
Ayódhyā werd als hoofdstad van Kóshala opgevolgd door Shrāvasti of Sāvatthi. Beide namen, Kóshala en Shrāvasti, komen veelvuldig voor in de vroege boeddhistische canon zoals die werd opgetekend in de taal het Pāli, Ayodhyā niet.(3) We weten inmiddels dat Ayódhyā en Sakéta twee namen voor hetzelfde waren. Althans, Sakéta was een buurtschap behorend tot Ayódhyā dat begin 2019 door een hindu-geleerde die Eerste Minister van de deelstaat was geworden werd omgedoopt tot Prayagraj (spreek: praaja-graadzj).
Ayódhyā komt na de Maurya-periode pas weer in boeddhistische annalen tevoorschijn wanneer de chinese pelgrim-monnik Faxian (spr.: fa sjèn) in het begin van de vijfde eeuw zijn strooien stappers aantrekt.
(3) Dat wil zeggen, er is een bron die het Pāli-woord Ayodhyā interpreteert als Ayodhya. In het Pāli-woordenboek komt Ayojjhā (M ii.24) voor in de betekenis van onoverwinnelijk, niet onder de duim te krijgen.
|
|