KUMARAJIVADe zijderoutemonnik en belangrijkste van de vroege vertalers in ChinaIn 1927 en 1938 verschenen twee biografieën, de een vertaald uit het chinees, de ander in het chinees, over de monnik Kumārajīva, die misschien geboren werd in het jaar 350, en overleed in het jaar 412. De 1927-vertaling van J. Nobel zegt:
Ceremonie
in een van de tempels in Xian. Bij het zien van een groot aantal boeddhistische monniken moeten we bedenken dat de sangha hier een confucianistisch gezegde hanteerde: "Geleerde heren staan op elkaar gepakt als bomen in het woud." Veel is beter, was en is in beide stromingen de gedachte. Wanneer onder een menigte een enkeling uitvalt, dan valt het niet op en wordt het niet gevoeld.
"Kumārajīva hield van de mahāyāna en wenste die uit te dragen. Vaak zei hij, 'Zou ik een Abhidharma(1) van de mahāyāna schrijven, dan zou die beter zijn dan die van Kātyāyanīputra(2). Nu zijn geleerden in het land van Ch'in(3) schaars, en ik zit hier als een vogel met gekortwiekte vlerken. Ergens over discussiëren heeft geen enkele zin.' Daarop raakte hij ontmoedigd en onderging zijn lot met gelatenheid. Het enige dat hij schreef waren de Shih-hsiang-lun, de Verhandeling over Tattva [principe] die in twee hoofdstukken verscheen, op verzoek van Yao Hsing(3), en het commentaar op de Vimalakīrti sūtra, die door anderen werd opgetekend tijdens en na zijn voordrachten erover — (die zo goed waren verwoord dat) geen correcties nodig waren. Zijn uiteenzettingen troffen precies het doel, en drongen diep in het onderwerp door. Wat (afgezien van zijn geleerdheid) zijn karakter aangaat was Kumārajīva's geest scherp en doordringend, ver boven het gemiddelde. Hij doorzag de geestesgesteldheid (van zijn toehoorders), en iemand als hij kwam je zelden tegen. Hij was betrouwbaar en vriendelijk; zijn hart was vervuld van universele liefde, en egoïstisch was hij niet. Hij (was een vriend die) naar het goede leidde, en was onversaagd. Yao Hsing had met hem een meningsverschil en zei: 'U bent zo intelligent en begrijpend; er is niemand dan u. Wanneer u sterft moet het zaad van de Dharma niet verloren gaan'. Daarop dwong hij hem (te leven met) tien vrouwen die hij zelf [voor hem] had uitgezocht. Toen dat gebeurde verhuisde Kumārajīva vanuit de slaapzaal van de monniken naar privé-vertrekken die (door de koning) rijk waren gemeubileerd. (Hoewel hij onder deze behandeling leed, klaagde hij niet, en zijn relaties met de koning bleven goed. Toch,) voor iedere lezing vergeleek hij zichzelf met een lotusbloem die in de modder groeit: 'De bloem zou geplukt moeten worden zonder de modder aan te raken'." Een van de manuscripten die hij vertaalde was de The samādhisūtra associated with the Wise. Opnieuw. Kumārajīva werd misschien in het jaar 350 geboren, en overleed misschien in 412 of 413. Zijn geboortejaar ligt in duisternis gehuld omdat de Zijderoutestad Kuchā waar hij geboren werd niet ongeschonden tot onze tijd is blijven bestaan. Zijn overlijdensjaar lag midden in een periode van hernieuwd oproer, oorlog en grepen naar de macht. Tussen het jaar 350 en 413 heerste de Liang clan in of vanuit de stad Liangzhou in de huidige Gansu provincie. Vandaag heet de stad Wuwei. De nu officieel erkende Liang Dynastie zou pas midden 6de eeuw gaan regeren. Er was tussen 350 en 413 in Liangzhou sprake van een machthebber die de zittende keizer buiten de deur wist te houden. (bron: Righteous Rhetoric, Dominik Declercq [thesis], Leiden 1993)(4). Zelf heeft Kumārajīva verklaard dat zijn moeder uit de koninklijke familie van Kuchā stamde(5), en dat zijn vader een brahmaan uit India was.(H. p.64) Het verhaal over het non worden van zijn moeder is semi-legende. Volgens een verhaal verliet zij haar echtgenoot om non te kunnen worden, volgens een ander verliet vader zijn gezin, en had moeder weinig andere keus dan intreden. (Een vrouw van zekere standing was nog in die tijd een zekere prooi voor de concurrenten van een verdwenen echtgenoot, en werd veelal ingelijfd in een of ander vrouwenverblijf van een of andere rijkaard of potentaat. We kunnen daarbij denken aan Boeddha's uitspraak waar hij constateert dat - in zijn tijd - "een familie zonder man is als een huis waarvan alle deuren openstaan". Het was geen oordeel of een veroordeling, maar een constatering van feiten — zo ging dat in die tijd.) In ieder geval nam de non geworden moeder haar zoon mee op reis naar Kashmir. Kumārajīva was al in Kuchāingetreden als postulant, dus niet als novice (sramanera), en zette zijn training in Kashmir voort in de Sarvāstivāda-lijn die daar in die tijd de overhand had. De Sarvāstivāda-traditie(6) was een Kleine Voertuig- of hīnayāna-traditie waar zowel de latere (tibetaanse) Madhyāmika-lijn als het zuidelijke, vernieuwde, theravāda aspecten van overnamen, zeker waar het de Levensregels voor monniken en nonnen aangaat. De Sarvāstivāda werd en wordt, vandaag als het ware posthuum, ook door beide stromingen hevig bestreden. Kumārajīva — hoe oud hij was weten we niet — bleef drie jaar in Kashmir, en ging daarna terug naar Kuchā, een rijke stad, maar als alle steden langs de route regelmatig geplaagd door invallen, overvallen en oorlog. Of moeder mee terug reisde is niet bekend. Het verhaal gaat wel dat Kumārajīva op zijn terugweg prins Suryasoma uit Yarkand ontmoette die hem de weg naar de mahāyāna wees.(H p.64)(7) Terug in Kuchā gaat Kumārajīva terug naar zijn oude Sarvāstivāda-klooster en krijgt daar de novicen (sramanera-) wijding. Opvallend is dat hij in dat klooster de kans krijgt de Prajñā paramitā-geschriften, de Perfectie van Wijsheid-geschriften, te bestuderen. Die Prajñā paramitā-geschriften verkondigen alleen in hun latere appendixen (zie deze pagina) het bodhisattva-ideaal waarmee het latere mahāyāna zich onderscheidde van het Kleine Voertuig, dus van de Sarvāstivāda, maar het is naar thematiek, filosofie en praktijk ook geen Kleine Voertuig-collectie meer. Keizer Fu Chien (foe tsjèn) stuurt rond het jaar 382 generaal Lü Kuang (spreek: luu kwang -- 337-399) er op uit om Kuchā te veroveren. Het was een gebruikelijke praktijk dat mensen uit een veroverde stad als slaven mee werden genomen naar het vaderland van de overwinnaar. Wat er over was van het slavenbestand werd naar de markt te Kuchā gestuurd om daar verhandeld te worden. Lü Kuang nam Kumārajīva mee op weg naar de toenmalige chinese hoofdstad Xian (Ch'ang-an). Op die terugweg krijgt Lü Kuang te horen dat de keizer gedood is. Hij houdt halt in de plaats Ku-tsang en neemt de macht over. Lü Kuang houdt hier een poosje hof en laat Kumārajīva dan achter. Eenmaal terug in Xian benoemt Lü Kuang zichzelf in het jaar 395 tot keizer en vestigt de Liang-dynastie, naar de 'noordelijke' en de 'zuidelijke' Liang-staat die hij in Ku-tsang onttroonde. (H,.p. 65) Pas in 401, na het overlijden van Lü Kuang, en bij het aan de macht komen van Yao Hsing, die keizer zou worden over het 'Latere Chin-rijk', wordt Kumārajīva naar Xian gehaald. Nog tot vandaag kent de chinese canon de Liang-soetra, een heel lang werk dat in wezen niets anders is dan een ode aan alle op dat moment bekende boeddhas, bodhisattvas en geleerde monniken, waaronder Nāgārjuna. Het is aannemelijk dat Kumārajīva dit werk heeft samengesteld. Hij heeft zich in die paar jaar in Ku-tsang maar zo'n beetje bezig gehouden, ver weg van zijn oude klooster, en niet behoorlijk geïnstalleerd en van materiaal voorzien door Lü Kuang.(8) De Liang-soetra zou bestudeerd moeten worden. Het laat zien welke geleerden tot dan toe aan Kumārajīva bekend waren, en dus ook welke niet. Verwijzingen en notenS: Soothill & Hodous, Dictionary of Chinese Buddhist Terms, Delhi 1937H: Leon Hurvitz; Chih-I, Brussel 1962 L: Walter Liebenthal, Chao-Lun, Hong Kong, 1968 (1) Abhidharma. De verhandeling over het psychische, fysieke, en de systematisering van de meditatieve praktijk en van het al dan niet handelen in de geest van de Boeddha-Dharma, de Leer van de Boeddha. (2) Auteur van de ñJānaprasthāna sāstra, die in 383 door Sanghadeva [naar het chinees] werd vertaald. Het genoemde werk is een tekstboek van de Sarvāstivāda-school. (3) Zie de woorden over Kumārajīva's krijgsgevangenschap. (4) Étienne. Balász, La bureaucratie celeste, Gallimard 1968, pp.72/3: In dit werk is sprake van de nadagen van de Han-dynastie en van "externe clans" (waiqi). Balász: "Die nieuwe manschappen met een onscrupuleuze roofzucht." ... "Op dat moment is het de beurt aan de clan van de Liang, voorvaderen van de Liang-keizerin. De chef van het huis is de Groot-Maarschalk Liang [d]Ji. ... (De Liang zullen) twee nep-keizers op de troon plaatsen, en alle familieleden in lucratieve posities. Zijn (Liang Ji) familie kan pochen op twee maarschalken, drie keizerinnen, zes keizerlijke bijzitten, zeven markiezen, en 57 hoogeplaatste functionarissen." Zie ook de pagina over de Wei-dynastie. (5) Het compendium van Soothill and Hodous zegt dat moeder een prinses uit Karashahr was. (6) Sarva asti = Alles bestaat. (zie de pagina over de Sarvāstivāda-traditie.) (7) Soma was een brouwsel dat onderandere door brahmanen-priesters als offerdrank werd gebruikt, en dat inmiddels is geïdentificeerd als paardenurine en -uitwerpselen; het paard was in de Indiase en Serindiase antiquiteit het kostbaarste en meest vereerde bezit. Súrya = zon. De naam Suryasoma heeft weinig boeddhistisch, ware het alleen al omdat Boeddha het gebruik van geestbenevelende middelen, dus soma, ontraadde. Een ander verhaal gaat dat Kumārajīva een zekere Buddha-yasas ontmoette, en dat het deze laatste was die hem een eerste blik gunde in het Grote Voertuig.(L, p.64) Het is goed mogelijk, maar niet bewezen dat Suryasoma de 'burgernaam' was van iemand die zou intreden en bij die intrede de boeddhistische naam Buddha-yasas kreeg. (8) Zie voor Seng Chao's versie van Kumārajīva's levensverhaal de bijlage. Seng Chao was Kumārajīva's leerling. Hij overleefde zijn meester met slechts een jaar. |
|