LANKĀVATĀRA SOETRA


De Afdaling op Lanka

Noten bij hoofdstuk 2-2



   
Toelichting bij tekst 20

- "Het eeuwig-ondenkbare de verheven staat van zelf-realisatie, is ... de hoogste realiteit." Uit tekst 8 moeten we begrijpen dat deze hoogste realiteit identiek is aan wat daar de "zelf-aard, het eerste principe" wordt genoemd. Die Hoogste Realiteit is zevenvoudig: de wereld van het denken, van Kennen, van supranormaal Weten, van denken-in-dualiteit, voorbij de bodhisattva-stadia, en de Tathāgata's wereld waarin hij zijn realisatie toont. Merk op dat ons dagelijkse op-zijn-kop denken (het denken in dualiteit) net zo goed deel uitmaakt van de Hoogste Realiteit als de Boeddha-sfeer.

- Voorwaarden en condities.
Moge de Mahāyana dan, in hoogste analyse, het idee van veranderlijkheid verwerpen, dat echter de illusoire gestalten ontstaan en bestaan op basis van onder- en achterliggende voorwaarden en condities valt aan te tonen.

- "Maar, Mahāmati, mijn hoogste realiteit is het (ware) eeuwig-ondenkbare, want het is conform het concept van voorwaarden en condities."
Met deze zin verwijzen we naar bovenstaande opmerking waar gezegd wordt dat de gewone wereld van denken in tegengestelden deel uitmaakt van de hoogste realiteit. Met andere woorden, samsara en verlichting zijn een, daar is geen dualiteit. Merk op dat in de laatste zin van deze alinea het eeuwig-ondenkbare, de hoogste realiteit nirvāna ontstijgt; ook het hechten aan een dergelijk concept moeten we overboord zetten.

- "Daarom is het (d.w.z., mijn) eeuwig-ondenkbare niet hetzelfde als dat van de filosofen." Hier wordt verteld dat er geen externe "Eerste Oorzaak" is, maar dat de realisatie zelf het absolute eindpunt is, en niet iets dat daar dan weer aan voorbij gaat.

- "Als, verder, Mahāmati, de filosofen de eeuwigheid van hun eeuwig-ondenkbare bewijzen door (de filosofie van) schepping aan te voeren ..."
De gedachtengang achter deze passage is, dat, waar het eeuwig-ondenkbare en de geschapen dingen niet identiek en onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn, het een niet uit het ander kan voorkomen; daarmee is dan het eeuwig-ondenkbare van de filosofen niet de scheppende kracht die zij veronderstellen het te zijn, maar niet meer dan een spel van woorden.

Toelichting bij tekst 21

- " ... nirvāna het Opslagbewustzijn is..." Merk op dat ook hier weer wordt verteld dat het ultieme en het relatieve, d.w.z. nirvāna en samsara, een zijn, want in het Opslagbewustzijn liggen de zaden van alle handelen (goed en minder goed) opgeslagen, en het beweegt mee met de op het relatieve vlak actief zijnde zintuig-bewustzijnen.

- "... alle dingen geboren zijn (uit een oorzaak) ..."
Het kan niet genoeg benadrukt worden dat Boeddhisme het geboren worden uit een (Eerste) oorzaak afwijst, maar daarentegen zegt dat er voorwaarden en condities zijn die het mogelijk maken dat een of ander fenomeen zich toont, danwel weer verdwijnt. Een illustratie daarvoor is de vergelijking van de pot en het stof waaruit die pot gemaakt is uit het eerste hoofdstuk: de voorwaarden en condities zijn hier aarde, water, de handen van de pottenbakker en hitte van zon of vuur. Als gevolg van een samenkomen van deze gegevens kan er een pot ontstaan; onbreekt er al was het maar een van die voorwaarden, dan is de fabricage van een aarden pot niet mogelijk.

Toelichting bij tekst 22

- "Het onvoorstelbare stadium van dood door transformatie." In de hoogste stadia van bodhisattva (-mahāsattva)schap is deze, nu een "boeddha-entiteit" gewordene in staat om in plaats van "gewoon" dood te gaan, verschillende gedaanten aan te nemen, aangepast aan de noden van zich op lagere treden bevindende wezens die naar Boeddhaschap geholpen moeten worden. Het bekendste voorbeeld daarvan vindt men in de Lotus soetra waar een heel jong meisje wordt toegevoegd dat het toch jammer is dat zijn geen man is, daar vanuit het lichaam van een vrouw Boeddhaschap niet verworven kan worden. In een oogwenk neemt zij dan de gedaante van een man aan en toont dat en hoe ze Boeddhaschap gewonnen heeft - om daarna opnieuw de gedaante van een kind aan te nemen - waarbij eenieder dan begrijpt dat de vorm, de gedaante, niets zegt over het stadium van cultiveren in een bodhisattva-mahāsattva.

In een eerdere toelichting werd uiteengezet dat de Lanka de Voertuigen van de Toehoorders en Zelf-Verlichtten afwijst.

Toelichting bij tekst 23

- De drie vormen van svabhāva. Zie teksten 1,n.9; tkst 11, en 27.

- "Zolang svabhāva nog..." Deze alinea verwijst naar de oudste tekstlagen waarin het bestaande wordt ingedeeld naar twee kenmerken: nama (naam, betekenis geven), en rūpa (zintuiglijk waarneembare gestalte, of lichaam).

- Innerlijke en uiterlijke vormen zijn de beelden die onze geest schept, inclusief de gedachten, alswel als de vormen die de geest op een relatieve buitenwereld presenteert. Simpel gezegd, de innerlijke vorm is de stoel die we in gedachten scheppen, en de uiterlijke vorm is de stoel waar we op gaan zitten.

Toelichting bij tekst 24

- In feite zouden we de Lanka ook kunnen zien als een lange reprise van de Avatámsaka soetra's zesendertigste boek, zoals ook onderstaand wordt aangegeven.

- De eerste alinea: "De zintuigbewustzijnen (vijñāna) ontstaan uit onwetendheid, handelen, en verlangen; ze onderhouden die functie door met behulp van de zintuigen zoals het oog enzomeer, naar objecten te grijpen, en door daar vervolgens aan vast te houden als waren die zintuiglijk waarneembare vormen echt ..." De Sarvastivada-vaibhasika-traditie, niet meer als zelfstandige stroming bestaand meende dat de vijf zintuigbewustzijnen een inherent vermogen tot onderscheiden (svabhāvavikalpa) hebben. Het is niet ondenkbaar dat dit deel van de Lanka op deze kennis teruggrijpt.

- "... omdat die wereld, die toch in en uit de geest is, niets anders is dan onderscheid-aanleggen, een onderscheid-aanleggen dat zich niet buiten het Opslagbewustzijn bevindt."
Bedenk opnieuw dat volgens de Lanka en gelijkgestemde geschriften samsara en nirvāna een zijn, en dat daarom ook onderscheiden, op werelds niveau denken, niet verschillend is van de ultieme manifestatie van verlichting, en dat als gevolg het Opslagbewustzijn niet iets fundamenteel anders is dan de gewone zintuigbewustzijnen. De soetras spreken echter over deze en gene bewustzijnsmanifestatie teneinde het functioneren en manifesteren op verschillende niveaus van cultiveren duidelijk te maken. Deze gedachtengang was zeer belangrijk in het denken van bijvoorbeeld de monniken Ijing en Fazang, de belangrijkste sprekers van de Tien-T'ai en Avatámsaka-scholen van Boeddhisme. Zij benadrukten telkens weer het fundamenteel een en hetzelfde zijn van de fenomenen terwijl deze fenomenen niettemin nooit hun eigen manifeste vorm verliezen: koeien en paarden blijven van elkaar onderscheiden in hun manifeste vorm ook al zijn ze in hun aspect van sunyatā niet van elkaar verschillend. Ook in deze alinea van de Lanka wordt een hechten doorbroken: hechten aan "Mind" als het enig ware.
De Avatámsaka soetra, boek 36 over de praktijken van Bodhisattva-mahāsattva Samántabhadra zegt: "Alle landen zijn manifestaties / van het netwerk van conceptualiseren; / Door het net van illusies (vlot en vaardig) te hanteren / kun je in een oogwenk in al die landen doordringen."

- "Mahāmati, ... het zelfloos zijn van dingen, ..."
De Lanka maakt weliswaar veel werk van het vestigen van het begrip van zelfloosheid, op zich leidt dat begrip echter niet verder dan het eerste van tien te verwerven stadia op weg naar Boeddhaschap. Niettemin is dat stadium belangrijk, zoals de eerste streepjes op een velletje papier belangrijk zijn op weg naar de fraaiste staaltjes van schoonschrift.

- "Een wereld ... die de aard van Māyā heeft." Een zowel reële als illusoire wereld, reël omdat alle gestalten die bewustzijn tevoorschijn tovert op het relatieve vlak bestaan en serieus genomen mogen worden, illusoir omdat ze substantieloos zijn.

Toelichting bij tekst 25

- De alineas na vers 135 hebben uiteindelijk alleen maar de bedoeling de praktikant grondig te doen inzien dat niets, maar dan ook niets, zelfs niet andere filosofische stromingen, noch hun inzichten, in ultieme zin gerangschikt kunnen worden onder een hoofdje "Bestaan"; alles is kern- of substantieloos, en niettemin functionerend. Tegen het eind van dit deel van de soetra komen we dan voorts een paar pogingen van niet-boeddhistische stromingen tegen die, geschrokken van dit boeddhistische niet-zelf, niet-ziel-principe, verwoede pogingen doen om zo'n zelf of ziel toch aan te tonen. Het is vergelijkbaar met hedendaagse niet-boeddhisten die weliswaar, de moderne fysica volgend, "begrijpen" dat zelfs in de sub-atomaire onderdelen van het bestaande niets vastigs is te vinden, maar twee seconden later even zo vrolijk spreken over de kinderziel.
De zin: "Ze bestaan niet; hun substantie valt nergens waar te nemen." Tot niet zo lang geleden werd aan de hand van dergelijke uitspraken aangenomen dat de Enkel-Bewustzijn-traditie, waar deze filosofie toe behoort, nihilisme predikt. En een uitspraak als "ze bestaan niet" zou inderdaad in die richting kunnen wijzen. Daar wordt hier dan echter aan toegevoegd: "hun substantie valt nergens waar te nemen." Dat wil zeggen dat alle dingen die zich aan onze geest voordoen, en dus verschijningen genoemd kunnen worden, kernloos zijn. Maar, als er geen kern is in die verschijningen kan niet gezegd worden: HET ontstaat, bestaat, vergaat, want in laatste instantie zou Het, als zoiets al mogelijk ware, alleen zo'n kern, zo'n ziel zijn - in een vlietend lichaam bijvoorbeeld, waar je een predikaat als werkelijkheid of "bestaan" aan toe kunt kennen. Het zelfde geldt voor de uitspraak: "het bestaat niet." Beide posities tonen de af te wijzen eeuwigheidsleer en vernietigingsleer. Zie het voorwoord.

- "Vervolgens, Mahāmati, ..." In de eerste regels van deze passage wordt gewaarschuwd tegen hechten aan noties als: "ruimte", of verlichting, of nirvāna op zich handelen niet, creeeren geen karma, en dat is toch wel fantastisch - letterlijk het einde en de ultieme waarheid; nu hebben we eindelijk iets in handen!"

Toelichting bij tekst 26

- "verbeeldde gestalten." We denken dat we kennen wat we zien, en we geven er namen aan, maar filosofen uit alle eeuwen hebben steeds getwijfeld; ze vroegen zich steeds af of dat wat we waarnemen wel is wat wij denken dat het is, en of de naam die we er op plakken die naam wel verdient. De Lanka en andere Mahāyana geschriften maken korte metten met die twijfel: alles is slechts een verbeeldde manifestatie, alles is in en uit bewustzijn zelve - en daar bewustzijn alles omvat, of alles is, kan er daarbuiten eenvoudigweg niets anders zijn. Maak niet de fout "bewustzijn" als een "iets" te gaan beschouwen, het is maar bij wijze van spreken.

- "niyutas van kotis." afstands en inhoudsmaten zoals die eeuwen geleden werden gehanteerd en nu verloren zijn gegaan.

- "Het Drievoudige Juweel." De Boeddha, de Leer, en de Communiteit.

- "Boeddha-geborenen." Op een niveau kunnen we dit begrijpen als, bijvoorbeeld, "waterratten" bij het denken aan perfecte menselijke zwemmers. Op een ander niveau moeten we denken aan Boeddha is-gelijk de Dharmadhātu, en aan alle fenomenen als manifestaties van die Dharmadhātu. Daar de Lanka probeert het ongedeeld zijn van alles aan te tonen, heeft de laatste visie de voorkeur.

- "Bewustzijn zelve." Hoewel de voorgaande passages ook bewustzijn als niet-zelf, substantieloos, afschilderen, inclusief het Opslagbewustzijn, lijkt hier, in vers 136, gesproken te worden alsof Bewustzijn een entiteit is. De Lanka zo interpreteren zou deze tekst echter onrecht aandoen: het substantieloze, zo impliceert de hele soetra, doet andere substantieloze fenomenen ontstaan; ze zijn geestesmanifestaties - hoe moet je het anders beschrijven?!

- "Mahāmati, dat geen ding zelf-aard bezit betekent dat er een voortdurend doorgaand worden is." Dit is voor Boeddhisten een van die geluk brengende momenten: ware er een vaste, eeuwigdurende, onveranderlijke kern in het wezen, dan was verandering, d.w.z. geboren worden, ouder worden, sterven, en wedergeboren worden niet mogelijk, dan zou het streven naar wat dan ook maar goed genoemd wordt niet mogelijk zijn; we zouden muurvast zitten door die kern, of ziel, of dat zelf. Nu er echter niets is dat ons voor eeuwig in de ene of de andere staat vasthoudt, kunnen we veranderen, kunnen we streven, zijn we in staat betere bestaansfasen te bereiken.

- "karma wordt nooit uitgewist." Deze zin en de voorgaande woorden over veranderlijkheid als een serieus te nemen zaak, zijn een herinnering aan de aanvangsleer waarin beide aspecten van de Boeddha-Dharma terecht veel aandacht krijgen. Hoewel in wat we dan het gevorderde denken zouden kunnen noemen beide niet vaak, en soms helemaal niet meer voorkomen, moet daaraan niet de conclusie verbonden worden dat ze dus niet belangrijk zijn; ze zijn even belangrijk voor een goede opbouw van begrip van de Boeddha-Dharma als het fundament dat is voor de bouw van een huis.

In dit tekstgedeelten wordt gesproken over ledigheid met als illustratie de "hal van samenkomst". Dit is nagenoeg identiek aan een passage uit de Suràngama soetra. Van de schrijver van de Suràngama, Paramiti, wordt aangenomen dat hij niet bestond, dat het een "nom de plume" is voor een chinees auteur, want, zo wordt gezegd, slechts één vermelding van zo'n naam in de diverse antologieën, is geen vermelding. De Lanka heeft minstens twee passages die direct verwijzen naar Paramitti's werk. Dan zijn er twee conclusies mogelijk: ofwel Lanka's auteur had weet van de Suràngama soetra en bewonderde deze, of de Suràngama en - althans een deel van - de Lanka werden opgetekend door een en dezelfde persoon. Zou dat laatste het geval zijn, dan bestond Paramiti al weer een beetje meer dan wordt aangenomen.

Toelichting bij tekst 27

- "de Tathāgatagarbha ... is-gelijk ledigheid (sunyatā), is-gelijk de grens aan de realiteit (bhutakoti)." Zie hiervoor een van de voorgaande aantekeningen waar gezegd wordt dat de verlichtings-ervaring zelf het ultieme, absolute is, en dat deze ervaring niet instrumenteel is tot het bereiken van iets dat daar dan weer achter zou moeten liggen. Kortom, zegt de Boeddha-Dharma, de ervaring is het, helemaal; daaraan is geen voorbij. De ervaring die ontstaat als gevolg van het waar maken van sunyatā is de grens aan de realiteit; de geest vermag daaraan voorbij niets anders waar te nemen - tenzij we ons overgeven aan fantaseren en in onze geest een Al-ziel, een schepper enzomeer gaan samenstellen uit geestes-materiaal dat net zo illusoir is als het concept dat we onszelf willen opdringen. Overigens vinden we in de Srimala soetra een nagenoeg identieke beschrijving van de Tathāgatagarbha: "Maar, Heer, de Tathāgatagarbha is ongeboren, vergaat niet, noch sterft ze om daarna weer wedergeboren te worden. ...
De Tathāgatagarbha is permanent, constant, eeuwig." Hiermee is niet gezegd dat de visies van de Srimala en de Lanka hetzelfde zijn. In de Srimala komt bijvoorbeeld het woord sunyatā niet voor, noch de term bhutakoti. Wat volgens velen de waarde van de Srimala is, is dat het concept "Schoot-waaruit-de-Boeddhas-voortkomen" een vlot en vaardig middel is waarmee diegenen die bang zijn voor een verlies van het precieuze zelf over de streep getrokken kunnen worden via de gedachte dat er toch "iets" is, n.l. die Schoot (garbha). Zo kunnen ze geleid worden tot de leer van niet-zelf die alle dingen mogelijk maakt.
Het concept wordt overigens ook aangetroffen in de Ratnagotra-vighaga sutra of -shastra, die, zegt de traditie, de toekomstige Boeddha Maitreya werd onderwezen aan Asanga - en Asanga is degeen die de auteur(s) van de Lanka nog wel het meest bewondert.
Het is binnen het kader van de Lanka niet erg zinvol verder in te gaan op aard en doel van de Srimala soetra, noch op de Ratnagotra-vibhāga; laten we slechts bedenken dat diegenen die de vier bodhisattva-geloften voor leke-boeddhisten hebben opgenomen, plechtig beloofd hebben om "alle Dharma-deuren te openen", d.w.z. om met open vizier alle mogelijke Dharma-benaderingen tegemoet te treden, maar ... in wezen is het verwonderlijk dat een "compleet afgeronde leer", zoals dat in vaktermen heet, d.w.z. de doctrine van de Lanka, de leer rond de Tathāgatagarbha er als het ware met de haren bij sleept; de soetra had het zonder kunnen stellen en was daardoor niet minder volledig of geslaagd geweest.
Dat gezegd zijnd moet er ook aan herinnerd worden dat Huang Po (Huangbo), de stamvader van Lin-chi Ch'an (of Rinzai zen) de Tathāgatagarbha besprak, en wel om er "gehakt van te maken". In zijn "Doctrine van Universeel Bewustzijn" zegt hij: "In de Schoot-waaruit-de-Boeddhas-Voortkomen is er niets dat ook maar enigszins tastbaar of ervaarbaar is."

Toelichting bij tekst 28

- "... de bewustzijnen onbewogen zijn ...." Tot hiertoe werd gesteld dat de bewustzijnen in constante flux zijn, aangewakkerd door de "winden veroorzaakt door het waarnemen van objecten" die op hun beurt veroorzaakt worden door het onderscheid aanleggen. Daar echter ook de bewustzijnen substantie missen, moet ook van bewustzijnen in laatste instantie gezegd worden dat ze, bij afwezigheid van iets waar een predikaat als "zelf", "kern" en dergelijke, niet opgeplakt kan worden, noch komen ze in aanmerking voor predikaten als "niet-bestaan", of "bestaan-en-noch-bestaan".

- Een yojana was een afstandsmaat.

Toelichting bij tekst 29

- In dit tekstgedeelte wordt gesproken over afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan (pratityasamutpada), en over voorwaarden en condities (hetu- pratyāya). De leer van afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan mag verondersteld worden bekend te zijn bij de lezer van deze soetra; met voorwaarden en condities kan het iets anders liggen. De component hetu betekent "dat waarmee een resultaat wordt bereikt of vastgesteld"; pratyāya moet geïnterpreteerd worden als een "bijkomende oorzaak". Hetu wordt ook "reden" genoemd, en pratyāya "oorzaak". Hetu is bijvoorbeeld het wortelstelsel van een boom; pratyāya is het water dat voorwaardelijk is voor de groei van die boom. Boeddhisme wijst oorzakelijkheid af wanneer er mee bedoeld wordt dat iets voortkomt, of geboren wordt uit een enkel ander ding. Boeddhisme heeft het derhalve nooit over een Eerste Oorzaak. De termen hetu en pratyāya zijn nagenoeg synoniem; ze komen altijd samen voor en worden hier omschreven met "voorwaarden en condities". Voor het aan het licht komen, bestaan, en weer verdwijnen van wat voor fenomeen dan ook zijn altijd meerdere factoren essentieel, de tweede alinea van dit tekstgedeelte geeft daarvan een voorbeeld. Op een dag vroeg een niet-boeddhistische Indiase asceet aan een van Boeddha's verlichtte nonnen: Het Ene, wat is dat. Zij antwoordde: Alle dingen bestaan op basis van voeding. Toen de Boeddha van dit gesprek verslag werd gedaan zei hij: ik had zelf net zo geantwoord. Het Ene, zegt Boeddhisme, is een concept dat aantoonbaar onhoudbaar is, daarentegen is afhankelijk, voorwaardelijk bestaan, voorwaarden en condities wel een verifieerbaar feit.

- Skandhas, Dhatus, Āyatanas.

. Skàndhas zijn de vijf groepen van samengestelde dingen die een levend wezen vormen en waar we aan hechten, en die elkaars gezelschap nodig hebben om leven tot stand te brengen en in stand te houden: 1/ lichaam, 2/ gevoel of ondervinding, 3/ perceptie of bewustzijn, 4/ fysiek en mentaal ageren, en 5/ bewustzijn.
In de vroege Chinees-boeddhistische opvatting worden de skàndhas de 'vijf elementen' (wu yin) genoemd: 1/ se, 2/ shou, 3/ xiang, 4/ xing, en 5/ shi. Nr. 2/ echter, wordt in die opvatting gegeven als 'aanvaarden', of 'levensloop' in de zin van voorafbepaalde toekomst.
. Dhátu betekent letterlijk element, er zijn er 18: oog, oor, neus, tong, lichaam, zichtbare dingen, geluid, geur, smaak, dat wat gevoeld wordt, plus de bewustzijnen die als het ware het veld vormen waarin ieder zintuig met zijn objecten speelt. (De Dharmadhatu echter, is het veld waarin de Leer van de Boeddha operatief is, dus het universum.)
. Āyatana betekent letterlijk sfeer. Het zijn de bovenstaande zintuigen (6), plus de objecten van die zintuigen: zichtbare dingen enzovoorts. Deze namen zullen voortdurend, en onvertaald, terugkomen. U zoudt daarom kunnen besluiten dit stukje toelichting op te slaan of te printen.

- "... skandha-zaden ...". Hierbij moet u denken aan zoiets als embryonaire vormen van lichaam en de andere vier constituerende onderdelen van deze Vijfvoudige Groep van Hechten.

- "... een geestestoestand van niet-onderscheiden." Hiermee is de aap uit de mouw: het verwerpen van onderscheid-aanleggen wordt niet zomaar aanbevolen, het doel is niet zomaar een gedachtenloze geestestoestand bereiken, of het is niet zomaar een geesteshouding aankweken waarin we kunnen zeggen dat "alle voordeel zijn nadeel heb", en omgekeerd, nee, niet-onderscheiden is het vlotte en vaardige middel dat leidt tot gelijkmoedigheid van geest, een geesteshouding waarmee het zoet en het zuur dat leven met zich brengt verdragen kan worden.

- "... gelijktijdig verrijzen ...". Wat hier bedoeld wordt is een tegelijkertijd aan het licht komen van, bijvoorbeeld, zowel het zaad als de plant die eruit tevoorschijn komt. Wat in deze en volgende alineas wordt besproken is de onmogelijkheid van oorzakelijkheid - zie boven.

- "Nemen we aan dat er een geleidelijk ontstaan is, dan is er geen substantie ...". Die substantie zou dan zo'n vaste, eeuwigdurende kern moeten zijn die als bindende factor alle veroorzaakte dingen bijeenhoudt.

- "144. Niets zal geboren worden, ..." Nogmaals, waar er geen ens is, daar is naar laatste analyse geen geboorte, dood, of oorzakelijkheid.

Toelichting bij tekst 30

Doorheen dit tekstgedeelte worden de termen vikalpa en prapanca veelvuldig gebruikt. Noot 1,n.6 gaat hier op in.

- Bij de derde alinea. De woorden "noch hetzelfde, noch verschillend" vinden we voor het eerst in de Pali-canon wanneer iemand Boeddha ondervraagt over wedergeboorte: Is de persoon die wedergeboren wordt hetzelfde of verschillend van de overledene. Het antwoord is: noch hetzelfde, noch verschillend.
. De daarop volgende regels: "... waren woorden verschillend van onderscheid aanleggen,... niet als oorzaak hebben." Ter vergelijking: een vrouw kan, onder natuurlijke omstandigheden, niet het kind van een ander baren. Anderzijds is het kind, haar eigen kind, dat zij baart niet identiek gelijk aan, noch verschillend van haarzelf. Ware het identiek gelijk, dan zouden moeder en kind een en dezelfde opeenhoping materie zijn en zou de een niet van de ander onderscheiden kunnen worden.

- Vers 147. Het beeld dat in dit vers gebruikt wordt stamt uit een van de bekendste parabels uit de Lotus Soetra.

Toelichting bij tekst 31

In dit gedeelte wordt opnieuw uitgehaald naar "de geleerden". Bedenk dat hier een categorie religieus-filosofisch ingestelde asceten en priesters werd bedoeld die in de tijd van het ontstaan van de Lanka furore maakten in India, alhoewel van een aantal onder hen de preciese omschrijving van hun doctrine verloren zou kunnen zijn gegaan.

- "... haarnet noch een fenomeen, noch een niet-fenomeen, want het is gezien en toch niet gezien." In deze zin wordt gedemonstreerd dat de Enkel-Bewustzijn-traditie geen nihilisme predikt: een verbeeld haarnet bestaat niet in materieele zin, echter, het bestaat wel degelijk als een manifestatie van bewustzijn. Daar bewustzijn echter "zijnsloos" is, sunyatā, kan er als gevolg niet gesproken worden in categorieën van bestaan en niet-bestaan.

- "... niet niet-juwelen." Deze kromme bewoording moet wel gehandhaafd blijven omdat ze behoort bij een fameus tetralemma, voor het eerst gebruikt door Sakyamuni Boeddha en in later eeuwen herhaald door groten zoals Nāgārjuna (1e/2e eeuw). Twee welbekende tetralemma die Nagārjuna in zijn Mūlamadhyāmakakarikā (Zangen over de Wortels van het Midden) aanvoerde gaan als volgt:
"Omdat een ding dat bestaat, of niet bestaat, of tegelijktertijd bestaat en niet bestaat niet aantoonbaar is, kun je toch niet spreken over een producerende oorzaak!" We hebben hier 1. bestaan, 2. niet-bestaan, 3. bestaan-niet-bestaan, en - impliciet - 4. noch-bestaan-noch-niet-bestaan, hetgeen in feit niets anders is dan een herhaling van 3. Het tweede voorbeeld:
"Een ziener bestaat noch afgescheiden van, noch niet-afgescheiden van het zien; hoe kun je derhalve spreken over zien, of over een object dat gezien wordt!"

- "Ik herhaal het, Mahāmati, ..." De leer van de Transformatie-Boeddha is hier een beleefde verwijzing naar het nog onvolledige denken der Grote Toehoorders.

- "... er is de weerspiegeling van bomen ...". Zie hiervoor eerdere aantekeningen over de (on)mogelijkheid fenomenen in de wereld te benoemen. Deze zinsnede is daar een illustratie van en spreekt opnieuw over het sunyatā zijn van alle wezens en dingen.

- "Zo ook zijn de noties ... zowel onderscheidingen in en van het Zelf-Bewustzijn als van gewoontepatronen." Ook deze regel toont de intrinsieke eenheid van het absolute en het relatieve, of in deftige Sanskriet-termen, van paramartha en samvriti satya. Het is opnieuw een illustratie van de Hart Soetra's belangrijkste regel: vorm is sunyatā, en sunyatā is vorm.

- De vijf geledingen van een syllogisme staan in het Boeddhisme bekend als: propositie (pratijñā), reden of voorwaarde (hetu), voorbeeld (udaharana), toepassing (upanaya), en conclusie (nigamana). Aangenomen mag worden dat deze vorm van argumenteren stamt uit de Sarvastivāda-traditie op welks schema de Himalaya-traditie nog steeds debatteert.

- "155. Hier (in die bevrijdde staat) zijn geen gedachtenconstructen, ..." en
"156. Hier (in die bevrijdde staat) is er niets dan gedachtenconstructen ..."
Beide verzen moeten tesamen gelezen worden. Wanneer we vers 155 als een op zichzelf staande uitspraak zouden lezen, zou er de idee ontstaan dat de Enkel-Bewustzijn-trend totale nietsheid of nihilisme predikt. Echter, vers 155 zegt dat in gedachtenconstructen geen "ens" valt waar te nemen, terwijl vers 156 zegt dat we nochtans niet over geen-gedachtenconstructen" kunnen spreken waar er niet zoiets als gedachtenconstructen is, of wordt waargenomen, of verbeeld - hoewel het "ens-loos" is.

Toelichting bij tekst 32

- (Boeken)kennis. Alhoewel een canoniek geschrift als de Lanka een hele hoop informatie geeft die maar het best gememoriseerd kan worden, ontmoedigt ze een al te diepgravend onderzoek in zowel boeddhistische als niet-boeddhistische geschriften omdat dit de praktikant a/ kan weerhouden van meditatieve praktijk in de formele zin van het woord, en b/ dergelijk diepgravend onderzoek kan leiden tot "welles-nietes" gekibbel, hetgeen ook niet erg dienstig is op de weg naar Boeddhaschap. Dit is het standpunt van de auteur van de Lanka die de meditatieve praktijk van Enkel-Bewustzijn voorstaat; andere stromingen zullen met evenveel kracht van overtuiging stellen dat in geleerdheid een even goede stap op de Weg gezet kan worden.

Toelichting bij tekst 33

- "Dan zijn er nog twee vormen van ondersteunende kracht."
Nagenoeg iedere serie verzen uit de Avatámsaka soetra begint met te referen aan deze ondersteunende Boeddha-kracht, als bijvoorbeeld de serie verzen uit De Tien Toewijdingen, boek 25: "Toen overschouwde Bodhisattva-mahāsattva Banier van Diamant de tien windrichten, en, de geestkracht van Boeddha ontvangen hebbend zei hij: ..."

Vanaf en inclusief de bovenstaande regel over het ontvangen van Boeddha's kracht - bij velen in Nederland bekend als empowerment - parafraseert dit gedeelte van de Lanka het Boek De Tien Stadia, opgenomen in de Avatámsaka Soetra. Hier is derhalve geen sprake meer van een zuivere Enkel-Bewustzijn-interpretatie, en het is daarom dat de auteur onomwonden spreekt over de zegeningen van samādhi en samāpatti, die overigens in het geversifieerde deel van de Tien Stadia, het eerste stadium behandelend, alleen vagelijk worden aangeduid met "honderd concentraties".

- "Lotusgelijke handen." Een aantal jaren geleden merkte de eerwaarde Zuiver-Land-meester Chih Kung op dat nagenoeg iedere lotus-bloem inderdaad een klein blaadje heeft, half vastzittend aan een ander en ietsje gekruld, dat op een duim lijkt. Als een lotus dan behalve dit kleine blaadje nog vier andere bladeren heeft, dan lijkt het, plat uitgespreid, iets op een handje. Lotussen zijn overigens geheiligde bloemen in Azië, zowel vanwege hun zuiverheid - vuil blijft er niet op hangen, als vanwege een heel subtiele geur.

Toelichting bij tekst 34

De eerste alinea: Dit is zo ongeveer de moeilijkste passage uit deze soetra. Het is helemaal niet zeker dat ze correct vertaald is. Waar het om lijkt te gaan is dat een opvatting als "gelijktijdig ontstaan" niet houdbaar is omdat in dat geval oorzaak en gevolg niet uit elkaar te houden zijn. Ook plaatst Mahāmati een vraagteken bij het eindig, danwel niet-eindig zijn van de keten van afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan. Grof geformuleerd ziet hij, op het relatieve vlak, niet hoe er in een schijnbaar eindeloze keten van geboren-worden en sterven een kink in de kabel kan komen. In deze soetra verklaart Boeddha opnieuw, en nu zijn we weer terug van onze uitstap naar De Tien Stadia, en opnieuw stevig gegrondvest in de Enkel-Bewustzijn-traditie, dat alles in en uit bewustzijn zelve is, en dat dus, impliciet duidelijk gemaakt, de keten doorbroken wordt zodra de staat van "zonder-beelden-zijn" bereikt is. In die wijsheid hebben geboorte en dood - als fysiek gebeuren - hun kracht verloren, en hebben ze - als mentaal gebeuren - die kracht nooit bezeten.

- "Wanneer dat is, is dit er". Dit is een van de oudste en meest oorspronkelijke uitspraken van Shakyamuni Boeddha wanneer hij pratitya samutpāda, ofwel Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan, behandelt.

- "Er zijn Boeddhalanden waar ideeën gestalte krijgen ..." Boeddhalanden betekent, volgens meer dan een passage uit de Avatámsaka soetra, de praktijken die naar Boeddhaschap leiden. Zie voor de historische ontwikkeling van "boeddhaland" de Lankāvatāra Soetra, noot 1.

- "Mahāmati, er zijn bijvoorbeeld .... in het Boeddhaland van Tathāgata Samántabhadra ..."
Geen van de drie boeken uit de Avatámsaka Soetra die rechtstreeks over de praktijken van Samántabhadra gaan - daar "Bodhisattva-mahāsattva" genoemd - zeggen dat deze Grote Boeddhakwaliteit zelf Boeddha is, maar het kan er wel uit afgeleid worden, zeker wanneer we in het laatste boek, "Binnengaan in het Rijk van de Werkelijkheid" lezen dat Samántabhadra aan het hoofd staat van een Boeddhaland.
. "Ononderbroken staren". Deze praktijk is een ware "tapas" een streng het lichaam onder druk zetten om een bepaald spiritueel resultaat te kunnen bereiken. Omdat Shakyamuni Boeddha in zijn eerste Leerrede ernstig waarschuwde tegen zelfkwelling komt die praktijk in Boeddhisme niet veel, en in de 20e/begin 21e eeuw helemaal niet meer voor. Het kan echter zijn dat dergelijke beschrijvingen de canon zijn binnengeslopen onder druk van de Ongeklede Jain (Digámbara), en/of hindu(-geïnspireerde) ascetische praktijken.

- "Het is daarom, Mahāmati dat een (eventueel) werkelijksgehalte van dingen, fenomenen, niets van doen heeft met (het al dan niet werkelijk zijn van) woorden." Tot in de twintigste eeuw is dit een onderwerp geweest waar onder andere taalfilosofen zich het hoofd over braken: "covert" een naam het ding waar het naar verwijst? Wordt een ding een ding omdat er een naam aan gegeven wordt?

Toelichting bij tekst 35

- "waar (in welke rede) zegt u dat geluid eeuwig is?"
Daar hier geantwoord wordt dat "zelfs de wijzen" deze verkeerde inzichten hebben, moeten we aannemen dat hier een verschil van mening tussen het Kleine en het Grote Voertuig aan de orde is. In de Pali Abhidhamma wordt gesproken over de paramatta sacca (spreek: sátsja), de hoogste realiteiten. Dit zijn de skandhas (zie de woordenlijst), de grote en afgeleide elementen, en ruimte (ākāsa). Daar deze dingen niet meer tot iets anders herleid kunnen worden zegt het Kleine Voertuig dat dit ultieme werkelijkheden zijn. Een van die ultieme werkelijkheden is stem of geluid. Daarmee is het Grote Voertuig het niet eens. Niet het wel of niet verder herleidbaar zijn van gegevenheden, zo wordt hier gezegd, is het criterium, doch de vraag of de fenomenen al dan niet "ens-loos" zijn. Ook van de door het Kleine Voertuig aangeduidde ultieme werkelijkheden, zo zegt het Grote Voertuig, moet gezegd worden dat deze een ëns", een "-heid"missen, en dus GEEN ultieme werkelijkheden zijn. De discussie over stem, geluid, of spraak is binnen de aziatische religieuze filosofieën altijd zeer belangrijk geweest. Niet alleen dat wat met behulp van geluid wordt uitgedrukt is belangrijk, maar ook geluid, spraak, of stem zelve. Zo staat er in de Hindu-leer geschreven dat de Veda het geluid, of de stem is die niet-geschapen is. Verder wordt Spraak, Vac genaamd, voorgesteld als een goddellijke emanatie: Vac is een godin. Voorts ken Hinduisme de Sri Vidya-leer die zich centreert rond de Godin (Devi). In die leer wordt gezegd dat het absolute het oer-geluid is (sabda, nada, of Om); hier wordt dit absolute geidentificeerd met energie, licht, en bewustzijn. Vroege taalfilosofen, die de taal in grammaticale regels vatten, hadden het dan bovendien nog over taal als "het absolute geluid", of "de absolute klank"" (sabdabrahman), hetgeen bepaald terugverwijst naar wat over de Veda is gezegd - zie boven.

- " ... wateren die ... niet gezien zouden worden door de hongerige geesten."
Dit is een oud beeld over de al dan niet mentale restanten van die overledenen die als hongerige geest nog geruime tijd door het universum gaan voor ze een nieuwe bestemming vinden. De stumperds kunnen water niet zien, en verdrinken dus - en gaan zo een nieuwe hel binnen.

- "Foutieve denkwijzen". Het eerste deel van deze tekst raadt de wijze aan zich niet te bemoeien met ideeën over het al dan niet bestaan van geluid of voorstellingen in de geest. Als iemand zegt: "geluid bestaat", of: "hazehorens bestaan omdat ik er een gedachte over heb", dan doet de wijze er het zwijgen toe, heeft er geen mening over. Zegt iemand: "geluid bestaat niet", of "hazehorens bestaan niet", dan doet hij of zij hetzelfde. Wat op het relatieve vlak ook over beelden of geluid gezegd kan worden, in ultieme analyse kan er niets gevonden worden waarvan gezegd kan worden "dit is geluidheid", of "dit is de hazehoornheid van hazehorens." Niets zeggen over "vaststellende" uitspraken staat dus niet voor een wijfelachtige houding waarin de wijze de kool en de geit wil sparen ("iedereen heeft wel een beetje gelijk"), maar dit zwijgen heeft ten maken met het feit dat we het, in laatste analyse, niet over "iets" hebben.

- "Familie". Er zijn twee woorden: kula, dat familie betekent en gotra dat meer weg heeft van het engelse lineage of clan. Het is niet duidelijk of hier en elders kula danwel gotra stond. Wel is het zo dat wanneer gezegd wordt dat iemand "in de Boeddha-familie geboren wordt" het woord gotra op zijn plaats is. Ook deze passage stoelt op een zeer vroege tekst waar een Noordindiase vorst de jonge Boeddha Shakyamuni vraagt tot welke familie, gotra, hij behoort. Boeddha antwoordt dan: "Ik behoor tot de gotra der Boeddhas." Overigens spreekt deze passage niet alleen over Volmaakt Verlichtten, maar ook over wezens die een behoorlijk eind gevorderd zijn op weg naar dat doel.

- "Nogmaals, Mahāmati, wanneer de onwetenden hun foutieve denken gewaar worden, dan ontstaan (gelijktijdig) een veelheid aan vormen ..." Met andere woorden, zodra het bewustzijn maar even de naald doet uitslaan van de ene denkpool naar de andere, wanneer er de "wetenschap" is dat er "correct" danwel "foutief" denken is, is er onmiddellijk dat veelvormige denkproces dat we maar al te goed kennen, een denkproces dat ons gemakkelijk doet verdrinken in een zee van beelden waar we op dat moment de hoogste waarde aan toekennen.

- "Mahāmati, wanneer de wijze zich bewust is ..."
Dit is wel de belangrijkste passage van de Lanka waar het de praktijk betreft. De zen-meditator zal het omschrijven met "kensho" of soortgelijke termen - daarvoor zitten ze op hun matje.

- "Had foutief denken ook maar iets (mentaal substantieels) waaraan gehecht zou kunnen worden ..."
Hadden concepten, gedachten, fantasieën een vaste, eeuwigdurende, kenmerkende kern, dan zouden die kernen er altijd en immer zijn en ons stevig gevestigd houden in een soort, bij de geboorte meegebrachte, uitgangspositie - zo zoiets al voorstelbaar is; verandering, groei, verwerven van wijsheid zou onmogelijk gemaakt worden door een stagnatie veroorzakend woud van "kernen" of "...heiden" zoals de bovengenoemde "geluidheid" of "hazehoornheid".

Māyā. De Hindu-school, de Saiva-siddhanta stelde dat māyā de eeuwige substantie is waarin de materieele en mentale wereld haar genese vindt. Zij stelden de god Siva voor als transcendent en totaal verschillend van māyā. Dit deel van de Saiva-theologie ontstond waarschijnlijk in dezelfde tijd als de Lanka.

- Vers 168. Dat wordt gezegd dat samsara en nirvāna een en hetzelfde zijn, betekent nog niet dat het een onontwarbare en onherkenbare klomp goed en fout zou zijn. De waarheid van de Boeddha-Dharma komt slechts aan het licht door foutieve denkwijzen te verwijderen - echter, ze kunnen niet verwijderd worden als ze er niet eerst zijn. Of, om een ander beeld te gebruiken, er kan geen strafrecht zijn zonder wetsovertreders.

- vers 169 oppert de (on)mogelijkheid dat er in een eenmaal gezuiverde geest toch nog bijvoorbeeld fantaseren zou zijn. Dat is onmogelijk, maar ware het mogelijk dan zou dat alle behaalde wijsheid teniet doen; duisternis zou weer intreden.

Toelichting bij tekst 36

Deze en andere tekstgedeelten behandelen een groot aantal refutaties van de Boeddha-Dharma zoals die rond het ontstaan van de Lanka werden aangevoerd door niet-boeddhistische stromingen. Tekstgedeelten zoals deze zouden nu als overbodig gekenschets kunnen worden, ware het niet dat nu of in de toekomst nieuwe filosofisch-religieuze stromingen gelijkaardige argumenten naar voren zouden kunnen schuiven. Derhalve wordt er nooit iets verwijderd uit boeddhistische soetras, maar werd er daarentegen in de loop der tijden af en toe iets aan toegevoegd dat van pas kon komen in die "verleden tegenwoordige tijd."

- "... omdat ze als een lichtflits zijn." In de Burmese meditatieve praktijk wordt dat flitsendsnelle aanwezig zijn en weer verdwijnen van dingen aangeduid met de woorden "pjit-pjet", komen-gaan, en zelfs die twee korte een-lettergrepige woorden zijn nog veel te lang om alles te "grijpen" dat aan ons geestesoog voorbijschuift.

- "... want als we de term "bestaan" toelaten, dan laten we de leer van wedergeboorte toe." Dit tussenstation op weg naar een volkomen begrip van de ultieme waarheid van Boeddhisme wordt dankbaar aangegrepen zowel door de Sino-japanse stromingen die de leer van Amitabha Boeddha prediken, als door die vorm van Boeddhisme die in de Himalayas wordt gepredikt. Het komt dan ook voor dat geleerden die Boeddhisme bestuderen met stelligheid beweren dat Tibetaans Boeddhisme ziel toelaat, zonder daarbij te vertellen, of te weten, dat we hier te maken hebben met upaya, een vlot en vaardig middel.

Toelichting bij tekst 37

- "En omdat er niets is dat ageert wordt gezegd dat alle fenomenen ongeboren zijn." Tot nu toe concentreerde de leer omtrent het niet-geboren zijn van dingen op het concept sunyatā, ledigheid van substantie en afhankelijkheid van voorwaarden en condities. In deze passage wordt een nieuw, religieus argument aangevoerd: er is geen schepper.

- "... uitdooft (vergaat)." Verlichting, of Parinirvāna, het Grote Heengaan behalen wordt per traditie vergeleken een kaars die uitgaat. Zie hiervoor eerdere aantekeningen. In dit fragment wordt deze zwaar beladen term gebruikt om aan te geven dat bij afwezigheid van "ens" en een scheppende er geen sprake kan zijn van ontstaan of vergaan van dingen.

- "Het is daarom dat er wordt gezegd dat geen ding ooit vernietigd wordt." Dingen hebben geen vaste, eeuwig aanwezige substantie; alleen zo'n substantie zou in aanmerking kunnen komen voor vernietiging, de rest is illusoir en vlietend. Voorts, zo moeten we uit een van de bovenstaande regels aflezen, zou alleen een scheppende/vernietigende kracht zo'n daad kunnen verrichten, maar dat is een concept dat binnen het Boeddhisme ten stelligste van de hand wordt gewezen.

- "Omdat het verrijzen van individuele kenmerken gekarakteriseerd wordt door niet-eeuwigheid." Want wanneer er verrijzen is, is er daaraan voorafgaand, en daaropvolgend vergaan, dus is niets dat individuele kenmerken wordt toegedicht eeuwig.

Toelichting bij tekst 38

- In de allereerste alinea van dit tekstgedeelte wordt gesproken over de vier stadia van heiligheid: "de Stroom binnengaan", het resultaat van hen die nog slechts een leven voor zich hebben, dat van hen die niet meer (in mensengedaante) zullen terugkeren, en arhatschap. De drie eerste van deze vier stadia vormen binnen de Theravada-traditie de ladder die leidt tot Arhatschap, in deze traditie het hoogst haalbare; deze heilige verwijdert zich volkomen uit de kringloop van geboren worden en sterven. Mahāyana gaat daaraan voorbij en laat de Arhat de 10 (of 52) stadia van Bodhisattvaschap doorlopen. Niet alleen dat, de Arhat verlaat bovendien de wereld niet - anders zou hij/zij geen bodhisattva kunnen worden. Dit is een van de verschillen tussen de vroege orthodoxie en Mahāyana. We zien in deze alinea dan ook dat Lanka's auteur, ofwel wensend dat het zo zal zijn, ofwel niet beter wetend en overtuigd van het feit dat het zo is, beschrijft hoe de eenmaal Arhat gewordenen het pad van de Bodhisattva zullen betreden. Wat dat aangaat reflecteert de Lanka de Lotus Soetra waarin een zelfde wens werkelijkheidswaarde wordt gegeven.
Overigens herhaalt dit tekstgedeele hetgeen de Abhidharma te zeggen heeft over de genoemde vier stadia van heiligheid.

- In dit tekstgedeelte wordt "Hen die de Stroom zijn binnengegaan" niet veel inzicht toegeschreven. Maar de Mahāsanghika-traditie, die aan Mahāyana mede geboorte gaf, zei: "Zij-die-de-Stroom-zijn-binnengegaan (srotāpanna) zijn in staat de zelf-aard (svabhāva) van hun bewustzijn (citta) en van de gedachten-objecten (caitta dharma) te begrijpen." Dat wordt dan toch beaamd door dit tekstgedeelte uit de Lanka. (A. Bareau, Les sectes Bouddhiques du Pt. Vehic., Paris 1955)

- Met "het tweevoudige obstakel" wordt hier bedoeld: 1. het hechten aan de realiteit van ego, permanente persoonlijkheid, atman, ziel, of zelf, en 2. het hechten aan de realiteit van dharma, d.w.z. dingen of fenomenen. Ze zijn derhalve een anders omschreven herhaling van "het tweevoudige niet-zelf".

- Tweede alinea: "drie soorten knopen." Denk aan de Gordiaanse.

- "... sex dat zichzelf toont in (allerhande handelingen) die op dit moment plezier kunnen verschaffen maar overigens leiden tot smart." Een verhaal in de Pali-canon (MN 87) geeft hiervan een voorbeeld: "Eens, in dat zelfde Savatthi was er een zekere man wiens vrouw overleden was. Als gevolg werd hij gek, krankzinnig. Straat na straat doorlopend, kruispunt na kruispunt overstekend vroeg hij steeds, 'Hebt u mijn vrouw gezien? hebt u mijn vrouw gezien?' Hieraan kunnen we zien hoe vanwege een geliefde, met een geliefde als voorwaarde, leed en gelamenteer kan ontstaan, en pijn, verdriet en wanhoop."

- "Mahāmati zei: De Gezegende verklaart dat er drie soorten Arhat zijn." Vergelijk de Lotus soetra waarin wordt gezegd dat er twee categorieën Arhat zijn: zij die nog onderwijs behoeven, en zij die niets meer te leren hebben.

- "... de Onmetelijken, en de Wereld-van-geen-Vorm." De Onmetelijken zijn de geestestoestanden van Universele Vriendelijkheid, Mededogen, Medevreugde, en Gulheid (resp. Gelijkmoedigheid in de Hinayana).
. De Wereld-van-geen-Vorm (arūpaloka) is een van de bestaanstoestanden die de meditator in zijn carriere moet doorlopen: de Wereld-van-Verlangen, de Vormhebbende wereld, de Wereld-van-geen-Vorm, en de Wereld-van-noch-Vorm-noch-geen-Vorm.

Toelichting bij tekst 39

- " ...twee soorten denken." Hier wordt gesproken over het zevende bewustzijn, het superviserende bewustzijn.

- "... niet in te denken". Het duitse "Dass trifft nicht zu" zou een betere vertaling zijn, maar Nederlands is geen Duits. Wat bedoeld wordt is natuurlijk dat dingen geen zelf-aard hebben, en dat je er dus ook geen uitspraken over kan doen.

- Met de tweede alinea zijn we weer terug bij de Avatámsaka soetra's Tien Stadia (van Bodhisattvaschap), en bij het visualiseren zoals dat doorheen heel deze Avatámsaka soetra wordt beschreven. Ook de praktijk van dhyāna komt hier weer voor, een meditatieve praktijk die, getuige het vorige tekstgedeelte, Enkel-Bewustzijn niet kent.
Verder vinden we in deze tweede alinea de "tien onuitputtelijke geloften" van Bodhisattva-mahāsattva Samántabhadra: 1/ Alle Boeddhas eren; 2/ Alle Tathāgatas prijzen; 3/ Uitgebreid geven; 4/ Berouw hebben over gemaakte fouten; 5/ Blij zijn wanneer anderen verdienstelijk bezig zijn; 6/ De Boeddhas verzoeken de Dharma uit te leggen; 7/ De Boeddhas en Bodhisattvas verzoeken lang in de wereld te blijven; 8/ De Boeddha altijd op de voet volgen; 9/ Altijd overeenstemmen met de aspiraties van anderen zijn (d.w.z. harmonie nastreven); en 10/ Alle morele verdienste overdragen aan alle wezens, zonder onderscheid te maken.

- In de derde alinea wordt opnieuw ingegaan op de categorieën zoals die beschreven staan in de Abhidharma-teksten.

- Primaire en secundaire elementen. In eerste instantie wijkt de Lanka af van de geldende opvatting dat aarde, water, lucht, en vuur de primaire elementen zijn, en vastheid, vochtigheid, beweging, en warmte de secundaire. In tweede instantie echter, in een volgende alinea, wordt dit weer rechtgezet. We hebben hier waarschijnlijk te maken met de vergissing van een kopiist.

- "Het Solitaire" komt in latere passages terug. Er wordt niet veel over gezegd, maar omdat Boeddha of Verlichting "het niet veroorzaakte" wordt genoemd, ofwel het onafhankelijke, moeten we aannemen dat het Solitaire daar een synoniem voor is.

- "... en ga je het (bodhisattva-)stadium van Verreikend (durámgama) binnen." Ook hier wordt weer terugverwezen naar De Tien Stadia. Het geversifieerde deel van De Tien Stadia zegt: "In het eerste stadium worden morele waardigheden aangekweekt, en wel door de geest er op te focussen; / In het tweede worden mentale bezoedelingen verwijderd, in het derde gehechtheden; / in het vierde wordt Het Pad bereikt, in het vijfde wordt er welgedaan zonder aanziens des persoons; / in het zesde is er kennis van niet-ontstaan. // Derhalve, zodra ze (de bodhisattvas) het zevende stadium bereiken vangen ze aan velerlei weldoende handelingen te verrichten. / Waarom? omdat de kennis en handelingen die ze van nu af aan verwerven / alles zullen zuiveren dat het achtste stadium zal binnengaan."

Toelichting bij tekst 40

- Met vers 180 en de daaraan voorafgaande passage wordt aangetoond dat er, waar het de 8 vormen van bewustzijn aangaat, geen sprake is van een stijgende voortgang door de bewustzijnen: er is geen "laag" bewustzijn, en ook geen "hoog"; er is slechts een min of meer circulair onderling conditioneren van bewustzijnsvormen, en in laatste instantie zal de Lanka ook het onderscheid maken tussen deze vormen van bewustzijn van de hand wijzen. Zo is het derhalve niet mogelijk om bijvoorbeeld het Opslagbewustzijn als Het Ultieme te gaan beschouwen, laat staan als scheppende of voorwaarden-scheppende kracht.

- De vertalingen "aard die maar verbeeld is" en "aard afhankelijk van iets anders" proberen, maar slagen er niet in de nadruk te leggen op het woord aard, dat ook geïnterpreteerd kan worden als -heid: de zusHEID, of zoHEID van een fenomeen.

- Vers 184, tweede en derde regel. "Verbeelden, hetgeen foutief is." Verbeelden, je iets inbeelden dat er niet is, dus die bovengenoemde x-heid, is simpelweg verkeerd; de passages waarin het bestaande wordt vergeleken met een droom of een luchtspiegeling moeten letterlijk worden genomen voor wat betreft afwezigheid van die x-heid. Zo moeten we het zien. Niemand binnen de Yogacāra zegt dat er geen tafels zijn; wat ze wel zeggen is dat er in geen van die tafels een "tafelheid" te ontdekken valt - en wanneer we dan toch over gaan tot het zien van tafels met karakteristieken en werkelijkheidswaarde en al, dan geven we ons over aan fantaseren.

- Vers 199. svabhāva. Zie de woordenlijst. De twee eerste van de drie svabhāva zijn als het ware opgenomen in de derde: de realisering van de ware aard van de eerste twee vormen van svabhāva.

Toelichting bij tekst 41

- De eerste alinea. Of men wel of niet een meester nodig heeft op het pad van Boeddhisme is een "hot debate", in het bijzonder in Azië. Hier zien we dat slechts diegenen die het stadium van Bodhisattva-mahāsattvaschap hebben bereikt de weg alleen kunnen gaan.
. Het Ene Voertuig. Dit onderwerp lijkt geheel en al gebaseerd te zijn op wat de Lotus soetra daarover meldt: er is slechts een (enkele) Weg of Voertuig, en waar de Boeddhas spreken over twee of drie - dat van de Toehoorders, de Zelf-Verlichtten (, en de Bodhisattvas) - doen ze dat om diegenen te bereiken die daarin hun waarheid hebben gevonden. Uiteindelijk, alles gezegd en gedaan, is er slechts een weg, die van de Boeddhas. We komen hetzelfde thema tegen in de Surangama soetra.

- "Wat karakteriseert het pad van het Ene Voertuig?" In deze alinea zegt Boeddha dat alleen Boeddhas het Ene Voertuig kunnen bereiken. Niettemin moedigt hij de Bodhisattva-mahāsattva aan er naar te streven en het te betreden, hetgeen betekent dat, op het moment van aankomen, de Bodhisattva-mahāsattva Boeddha is - zoals bewezen wordt door de passage, een paar tekstgedeelten terug, waarin Bodhisattva-mahāsattva Samántabhadra plotsklaps Boeddha werd genoemd. Andere voorbeelden daarvan zijn Maitreya, de komende Boeddha op aarde en Manjushri, Boeddha's aspect van Grote Wijsheid.

- "De onvoorstelbare transformatie-dood." Zie hiervoor tekst 43.

- Dharmakāya. De lezer is uitgenodigd op het Net of elders alles na te slaan wat maar te maken heeft met de Dharmakāya, het Lichaam, of Corpus van de Dharma; het is een uiterst belangrijke en gelukbrengende term. Veel wordt ook duidelijk gemaakt in "Het Ontwaken van Geloof in de Mahāyana", vooral tekst 7, eveneens op deze site.

- Vers 208. "Dronken door samādhi." Dit is een van de meest voorkomende verwijten aan het adres van niet-zen-, en niet-yogacara-beoefenaars. Het vers staat aan het eind van hoofdstuk Twee en heeft daardoor wellicht meer aandacht gekegen dat het verdient.



Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme