|
Toelichting bij tekst 42
— Het wilslichaam. Boek 28 van de Avatámsaka Soetra bespreekt in extenso de supranormale krachten van de Bodhisattva, zonder overigens te spreken over een geestgeschapen lichaam dat op drie manieren gekend zou kunnen worden. We moeten hier daarom aannemen dat de auteur(s) van de Lanka hun inspiratie elders hebben gehaald.
— "Alle zes dorpen" zijn de zes bestaansvormen, van hel-wezen over het mensenbestaan tot hemeling.
— "Wanneer er een volledige vernietiging plaatsvindt van zowel iemand's wortels als van vader- en moederschap, dan wordt er gezegd dat vader en moeder vermoord zijn." De tekst tilt hier vader- en moedermoord over de feitelijke fysieke handeling heen naar een ander niveau waar zowel iemands kwalijke gewoontepatronen, als begeerte, als onwetendheid zijn vernietigd.
• "Een breuk in de broederschap." Dat de vijf skandhas onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn is een basis-concept van het Boeddhisme. Echter, in de hogere stadia van Bodhisattvaschap kan van die bodhisattva niet meer gezegd worden dat het een wezen is in de fysieke zin van het woord; in die stadia is er een definitieve breuk ontstaan tussen lichamelijkheid (rūpa) en de vier overige skandhas die we gemakshalve met nama kunnen aanduiden.
• De drievoudige bevrijding is de bevrijding van begeerte, haat, en onwetendheid.
— "Mahāmati, wanneer het corpus van de acht bewustzijnen, ..., dan wordt er gezegd dat dit een onmiddellijk karma veroorzakende daad is."
"Onmiddellijk karma veroorzakend" is een mahāyanistische interpretatie van de vijf onvergeeflijke overtredingen zoals die in de Pratimoksha, de Leefregels voor monniken en nonnen, beschreven staan. Wie deze heeft overtreden is voorgoed uitgesloten van de communiteit. De alinea die op de hier besprokene volgt, gaat hier verder op in.
Al eerder zagen we hoe Lanka's auteur de geleerden en de Toehoorders tegelijkertijd aanspreekt, op dezelfde filosofische punten. Nu, in deze hele, zeer gecompliceerde zin, is dat wel het duidelijkst het geval; niet eerder in de Lanka werd het Mahāyana-denken zo kernachtig afgezet tegen dat van de bovenstaande twee groepen: aanvaarden dat er individualiteit en algemeenheid is (Sënkhya-denken) is fout. De overige refutaties betreffen de zowel de drie niet-boeddhistische filosofieën waar de Lanka zich tegen afzet als de Toehoorders: een wereld buiten het bewustzijn voorstellen is fout; een eind brengen aan begeerte, haat en onwetendheid denkend dat dit alles is, is fout; een staat bereiken van volkomen wu-wei, om een Taoistische term te gebruiken, is fout.
— "De Toehoorders die Transformaties zijn (van ofwel Bodhisattva-mahāsattva ofwel Boeddha) die de kracht ... hun last kunnen afleggen."
In deze passage wordt er in de eerste plaats aan herinnerd dat een Toehoorder (Srávaka) - bedoeld wordt de (Srávakayāna) Arhat -, een Transformatie van Boeddha of Bodhisattva-mahāsattva zou kunnen zijn. Impliciet wordt hier gezegd dat men er daarom beter aan doet deze Arhat eer te bewijzen, want, immers, wie onder de gewone stervelingen die de canon nodig heeft om de waarheid van de Boeddha-Dharma te ontdekken heeft bereikt wat de Arhat heeft bereikt?!
Met het afleggen van de last wordt bedoeld dat zo'n Transformatie-gestalte zijn eeuwigdurende geloften - tijdelijk - terzijde kan schuiven als dat dienstig is om iemand de Dharma te doen zien en aanvaarden. Het hierna volgende tekstgedeelte waarschuwt echter voor lichtzinnigheid in deze!
• "... de onwerkelijkheid van slechtheid en verkeerde opinies te doen zien."
In deze zin zegt Boeddha dat iemand die zelfloosheid in het wezen en de dingen ziet, die dus ziet dat alles illusoir is, en niet buiten de geest, als vanzelf tot een bekoeling van geest komt en datgene, die opinies, loslaat waar voorheen zo heftig aan gehecht werd (bijvoorbeeld de opinie: je mag stelen van de rijken want die hebben toch teveel). Laten we niet vergeten dat alle in het Boeddhisme aangereikte zienswijzen geneeswijzen zijn.
Toelichting bij tekst 43
— "Wat is de diepere betekenis van het niet-spreken van de Boeddha's spraak?"
Hoewel we er niet van uit mogen gaan dat de Lankāvatāra soetra van niet-Indische origine is, is het wel zeker dat latere Chinese kopiïsten zaken aan de teksten hebben toegevoegd, zoals de hier gegeven passage over niet-spreken. Daarvoor kan verwezen worden naar de Daodejing, het boek der daoïsten vers 56 dat begint met: "Hij die weet spreekt niet, / hij die niet weet spreekt."
— "Opnieuw .... wat is de Boeddha's Boeddhanatuur?"
In het antwoord dat op deze vraag volgt ligt het antwoord op die andere vraag: wat is onwetendheid? Hier vertelt de Lanka, bijna terloops, wat Vidya(spreek: vidja) , het grote Weten of Zien is, wat datgene is waar diegenen die Boeddhaschap nastreven naar op zoek zijn. Echter, dat Weten moet dan ook waar gemaakt zijn in eigen lichaam en geest; het moet er iedere minuut zijn, en het moet altijd, en als vanzelfsprekend, bijna gedachtenloos in de praktijk worden toegepast. Is dat nog niet het geval, dan is er sprake van de boekenwijsheid waar de Lanka zo vaak tegen fulmineert.
— "Het tweevoudige obstakel bestaat uit hechten aan een zelf-aard in de wezens en de dingen.
• De tweevoudige dood. Hierover wordt het volgende geschreven: "Het zijn de twee nirvānas; de ene met een "overblijfsel", en de andere zonder. Van het nirvāna met een overblijfsel is de oorzaak vernietigd, maar van het effect (van karmisch handelen) blijft nog wat in de wereld, hetgeen betekent dat de heilige nog in dit leven nirvāna kan ervaren maar doorgaat te leven tot zijn dagen zijn geteld" (en daarna blijft zijn 'overblijfsel' nog werkzaam, alhoewel niet zo zwaarwegend als de gewone karmische vracht die een gewoon mens naar een nieuw bestaan duwt). "Het 'overblijfselloze' nirvāna daarentegen heeft noch oorzaak, nog resultaat. Wanneer zo de verbinding met het sterfelijke leven is verbroken gaat de heilige bij zijn dood het absolute nirvāna binnen" (en wordt van hem niets teruggevonden). De Lanka kapt nu die gordiaanse knoop door, door te zeggen dat de Tathāgata beide vormen van dood tot nul heeft gereduceerd.
• De tweevoudige groep van passies zijn de grove passies van begeerte en haat enerzijds, en de subtiele, daarvan afgeleide passies anderzijds.
— "En opnieuw richtte Bodhisattva-mahāsattva Mahāmati zich tot de Gezegende."
In deze alinea wordt gesproken over de (D)jaatakas, de Geboorteverhalen van Sakyamuni Boeddha. Deze verhalen ontstonden tussen de derde en twaalfde eeuw en behandelen bijna zonder uitzondering het thema leiderschap.
— Eenderheid (samatā). Sla de passage over het woord eenderheid niet over; het is een van de belangrijkste concepten binnen de Mahāyana. Wie 'eenderheid' niet begrijpt, begrijpt 'niet-dualiteit' niet.
— "Wat bedoel ik met de eeuwig verblijvende werkelijkheid?" De tekst die hierna volgt is gebaseerd op een van de oudst bewaarde uitspraken van Sakyamuni Boeddha. We vinden daarin ook de echo van een van de meest geliefde passages uit de Lotus soetra.
— "de Dharmadhātu is eeuwig ... en zoals de Tathāgata voor eeuwig verblijft..."
Merk hier op dat, zoals dat ook het geval is in de Avatámsaka en Mahāvairocana soetra, de Dharmadhātu en de Tathāgata als niet verschillend, als eender worden gezien.
Daar dit een begrip is dat naar zijn betekenis eveneens voorkomt in het Hinduisme, is het nodig de woorden nogmaals te ontleden. In Boeddhisme betekent Dharma (met hoofdletter) de Leer van de Boeddhas, en dharma (kleine letter) is ding, of fenomeen. Zoals eerder vermeldt ziet het Hinduisme het woord dharma voornamelijk als a/ gewoonteplicht of -recht, en b/ als ritualistiek. Nu wordt van de Hindu-god Siva gezegd dat zijn lichaam het universum is. In Boeddhistische terminologie zou dat Dharmakāya heten. Echter, Siva wordt gezien als het scheppende, onderhoudende, maar vooral vernietigende principe van of in het universum. We kunnen dus niet zeggen dat Boeddha, de Dharmakāya - Lichaam van de Leer - zijnd, of in andere termen, de Dharmadhātu, zijn lichaam als het canvas waartegen zich het drama van het leven afspeelt, identiek is aan Siva in zijn aspect van cosmisch lichaam. Boeddha schept niet, noch onderhoudt hij, laat staan dat hij vernietigt.
— "Daarom, Mahāmati, zeg ik ... geen woord gesproken heeft, noch ooit een woord spreken zal."
Met 'spreken' wordt hier bedoeld iets over iets zeggen dat nog nooit gezegd, noch getoond is. Uit dit gesloten universum verdwijnt nooit iets, noch komt er iets bij; alles is er al. Dingen transformeren, maar nieuwe dingen komen er niet bij, noch vallen er oude af. Wanneer we een nieuw woord voor een nieuw fenomeen menen te hebben ontdekt, is dit slechts een herkennen van wat we niet eerder zagen en een 'herwoorden' van wat we eerder anders uitdrukten.
De uiting heeft overigens zijn wortels in de Dharma-opvatting van de mahāsāngika, die in ieder geval in de tweede eeuw werden aangetroffen in het Indiase Máthura en Karle, en rond Kabul, en in de zevende eeuw in Kashmir en Noord-Afghanistan. Identieke woorden had de idem sub-traditie van de lokottara-vādin, die Xuanzang in de zevende eeuw aantreft in de Bamiyan-vlakte. Beide stromingen worden onderverdeeld bij de Kleine Voertuig-stroming hoewel de huidige theravāda-traditie in ieder geval de mahāsāngika tot de mahāyana rekent.
Door deze beide sub-stromingen werd gezegd: "De Boeddhas uiten nooit een woord want ze verblijven continu in contemplatie (samādhi). Maar de wezens die denken dat ze iets zeggen springen op van vreugde."
Onnodig er op te wijzen dat zowel de mahā-sāngika als de lokottara-vāda grote waarde hechtten aan formele meditatie.
Toelichting bij tekst 44
— De alinea vlak voor vers 9: "En omdat ze dit niet begrijpen zien ze externe dingen als vergankelijk." Vergankelijkheid is een van de kern-concepten van de boeddhistische aanvangsleer: alles is, relatief gezien, vergankelijk. De student van Boeddhisme wordt geleerd dit zo te zien en zo vrij te komen van excessief hechten. Dit is niet onjuist; echter, het is het eerste deel van de waarheid. De volle waarheid is dat al die dingen waar men aan zou kunnen hechten geen zijns-substantie hebben, en dat er naar laatste analyse dus niets is dat kan ontstaan of vergaan. Het thema is hiervoor al meerdere keren ter sprake gebracht.
— Vers 13 (en 12): - "Wanneer (je weet dat) bestaan er is als gevolg van afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan, kun je toch geen niet-bestaan aantonen!"
Er is de leer over pratitya samutpāda, afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan. In deze leer is geen sprake van oorzakelijkheid of geschapenheid, maar van voorwaarden-scheppende omstandigheden. Ook in die visie kan er geen sprake zijn van bestaan of niet-bestaan in de zin van al dan niet geschapen - of dat scheppende nu wel of niet werkelijkheidswaarde heeft.
In de vertaling van deze passage is de keuze tussen 'oorzakelijkheid' en 'afhankelijk, voorwaardelijk bestaan' een bewuste geweest. Een andere mogelijke vertaling had kunnen leiden tot 'hun (de geleerden's) oorzakelijkheidsleer', resp. 'mijn oorzakelijkheidsleer', maar omdat er, zoals gezegd, in Boeddhisme geen sprake is van oorzaak of schepping, is gekozen voor de eerste oplossing.
Toelichting bij tekst 45
— "Met begeerte (trsna) als uitgangspunt ontstaan de skandhas." Zie eerdere aantekeningen over pratitya samutpada.
— "Het veronderstellen dat er een aard is, hetgeen niet zo is (abhutaparikalpa)." Abhuta betekent "was er zelfs niet". Zie teksten 1 en 27 voor parikalpita: 'de aard die maar verbeeld is.' Een soortgelijke interpretatie kwam u al vaker tegen onder de term "fantaseren". Het verschil is dat hier niet alleen verbeelden, fantaseren, gissen wordt afgewezen, maar dat dit verbeelden, of gissen, of fantaseren - als mentaal gebeuren - ook zijnsloos is.
— Abhuta-parikalpa en de vertaling ervan wordt in dit tekstgedeelte afgewisseld met 'onderscheid-aanleggen'; naar diepste betekenis komen beide interpretaties overeen maar heeft het gebruik van abhuta-parikalpa het voordeel dat er meer naar de onwezenlijkheid van een AARD van onderscheiden wordt verwezen dan in de term 'onderscheid-aanleggen'.
— De voorlaatste zin van de alinea beginnend met: Mahāmati bevestigde... "Onderscheid-aanleggen bestaat niet." Ook het mentale functioneren is 'ens-loos'.
— De alinea beginnend met: "De Gezegende antwoordde: Inderdaad, Mahāmati,..."
Ook uit de zin "Omdat er met betrekking tot zijn of niet-zijn geen in werking treden ... niets dan bewustzijn zelve is" moeten we waarschijnlijk begrijpen dat er zowel gesproken wordt over de zijns-loosheid van zowel het mentaal bezig zijn, als van dat waar dat niet reëele mentale functioneren mee bezig meent te zijn.
— Vers 20. lijkt in tegenspraak met wat eerder over afhankelijk, voorwaardelijk onstaan en over het tetralemma werd gezegd. De bedoeling is waarschijnlijk dat de bodhisattva ook het hechten aan deze - relatieve - waarheden loslaat en ziet dat ook hier alleen sunyatā, het illusoire opereert.
— Bij verzen 23 en 24 moeten we weer denken aan Nāgārjuna's Mulamadhyāmaka kārika, het eerste hoofdstuk, waarin hij spreekt over 'condities'. Gebruik de zoekfunctie voor de naam Nāgārjuna.
— "26. Het (bewustzijn als) norm is de verblijfplaats van de zelf-aard ... de brahmavihāra."
De zelf-aard van wat hier norm genoemd wordt, en dat synoniem zou kunnen zijn met bewustzijn in zijn meest zuivere staat, is uiteraard de 'niet-aard'. Het laatste woord brahmavihāra is hier gekozen omdat ze zowel datgene covert wat er waarschijnlijk in de Sanskriet-tekst staat, als dat waar de chinese vertalers voor gekozen hebben.
Toelichting bij tekst 46
— Het prozagedeelte tussen verzen 37 en 38. Hier wordt jñāna de functie toegekend van onderscheid-aanleggen tussen individualiteit en algemeenheid, iets waarvan de overige tekstegedeelten zeggen dat dit de praktijk der Toehoorders en geleerden is. Het vermoeden dat in ieder geval dit gedeelte een later toegevoegd "Fremdkörper" is lijkt gerechtvaardigd.
Verder heeft dit tekstgedeelte het nog over Citta, en geeft daar een bepaald andere duiding aan dan in andere tekstgedeelten. In vers 40 komen we het in de Pali-geschriften vaak voorkomende conglomeraat citta, manas, en vijñāna tegen. In dit vers worden die begrippen in verband gebracht met de Srávaka, de Toehoorder uit het Kleine Voertuig. In die Pali- of Kleine-Voertuig-geschriften hebben deze drie begrippen, als ze niet nader worden gespecificeerd, een en dezelfde betekenis: bewustzijn. Daarom zal hier citta 'bewustzijn' heten, en niet, zoals elders, 'Opslagbewustzijn'.
— Derde alinea: Mahāmati, ware de betekenis verschillend van de woorden (klanken) ..."
Eerder kwamen we de uitspraak tegen waarin Boeddha zei dat hij, vanaf zijn Grote Ontwaken, nooit een woord gesproken had, noch spreken zou.
— Vers 40 "Citta, Manas, en Vijñāna (bewustzijn) dragen in zichzelf geen gedachten of onderscheidingen." We vinden in de 'Suràngama soetra een vrij lange conversatie tussen Boeddha en Ānanda waarin dit thema wordt behandeld: waar is het zien? Is het in de beschouwer, of in het object dat waargenomen wordt?
— "Vers 41 heeft "in ruste verblijvend in de verhevenste onbewogenheid." Mogelijk staat hier anutpáttika-dharma-ksanti• Zie teksten 1 en 2.
— Vers 43. "Mijn Wijsheid (Prajñā) heeft geen connectie met de Twee Voertuigen, ..." De Twee Voertuigen zijn die van de Toehoorders en de Zelf-Verlichtten.
• "het sluit de wereld der wezens uit." Deze Wijsheid contempleert niet meer op de dingen en de wezens, maar uitsluitend op abstracta zoals Weten zelf - zo het al contempleert.
Toelichting bij tekst 47
— Tweede alinea: " Ze hebben noch gelijk, noch ongelijk." Deze zin betekent niet dat Lanka's auteur een agnost is, maar dat een concept als "veroorzaker" niet toepasbaar is: het komt in het boeddhistische woordenboek niet voor, en kan er niet in voorkomen.
— Vers 44. In dit vers lijkt het "tussenbestaan", antarabhāva, en daarmee wedergeboorte te worden afgewezen. Preciese lezing echter leert dat de auteur weliswaar niet aanvaardt dat er een ziel is die van een bestaan naar het andere gaat, maar het tussenbestaan als zodanig wordt hier niet ontkend.
Bovendien moet dit een begrip zijn dat in ieder geval levend werd gehouden door alle, of veel, niet-landbouwende indigene volkeren van Azië. Zo spreken, of spraken een paar sub-groeperingen van de Vedda van Sri Lanka in termen van prana karaya (nog adem (prana) hebbend) in het geval van overledenen, juist een paar nagen na zijn heengaan. In die dagen is de overledenen nog geen yaka, een "spirit" die de levenden kan helpen of dwarszitten. ("The Veddas", C.G. en B.Z. Seligman, Oosterhout 1969, pp.132/133)
— Vers 45. Al eerder werd gesproken over het verschil tussen oorzakelijkheid en afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan. Aangezien doorheen dit hele vers het woord oorzakelijkheid wordt gebruikt is de betekenis iets moeilijker te achterhalen. Het eerste deel van het vers zegt in ieder geval dat, bij afwezigheid van zijns-substantie, er naar laatste analyse niets kan ontstaan, bestaan, of verdwijnen, en dat derhalve de keten van afhankelijk, voorwaardelijk ontstaan een geen-keten is, zoals dat in vaktermen zou heten. Van het tweede deel van het vers mogen we aannemen dat hier de oorzakelijkheidstheorie der geleerden wordt bedoeld. En ook hier wordt bovenstaande analyse op toegepast: oorzakelijkheid zelf en dat wat veroorzaakt wordt is illusoir, als de stad van de Gandhárvas.
— Dharanī. Zie het laatste tekstgedeelte.
— Zie voor "de tien onuitputtelijke geloften" de noten over Samántabhadra bodhisattva.
Toelichting bij tekst 48
— "Het Fundament van Nobele Geboorte (arya-bhāva-vastu)." Aannemelijk is dat met deze term sunyatā, het hoofdmotief om de Lanka te schrijven,
bedoeld wordt.
— De alinea beginnend met: "De Gezegende antwoordde: Mahāmati, het is niet zo dat ik de waarheid (de Waarde) van het Solitaire ..."
Bij deze alinea moeten we onwillekeurig denken aan de Srimāla Soetra waarin het thema Tathāgatagarbha, Schoot waaruit de Boeddhas voortkomen, centraal staat. Van deze benadering wordt eveneens gezegd dat zij er is om diegenen toch nog tot de Dharma te brengen die, werden ze er plotsklaps mee geconfronteerd, zouden terugdeinzen voor datgene wat Sunyatā inhoudt.
— De alinea beginnend met: "En verder, Mahāmati, de stelling: "Alle dingen zijn ongeboren"..." bevat een behoorlijk aantal identieke uitspraken waardoor deze alinea moeilijk leesbaar wordt. Waar het op neer komt is dat je niet "bestaan" of "niet-bestaan" kunt zeggen omdat alleen al het woord in de mond nemen zou kunnen leiden tot a/ bevestigen van zelf-substantie van zoiets, en het b/ zo is dat er alleen maar "bestaan" gezegd kan worden zolang de geest een concept in zich bergt dat "niet-bestaan" heet; daarmee vervalt men in dualistisch denken, en zolang er dualistisch denken is kan de het dualisme overschrijdende Werkelijkheid niet aan het daglicht treden.
— De alinea beginnend met: "Zoals het is met (de stelling dat) ..."
"Laat mij vaststellen dat alle dingen Māyā-gelijk zijn, droomgelijk, behalve in de angstige geest der onwetenden angst wordt aangewakkerd." Want zolang de onwetende geconfronteerd wordt met de betekenis van sunyatā, vreest deze voor een afgrond te staan waar hij/zij ieder ogenblik in kan vallen, en de afgrond - dood of doodsangst - is op zo'n moment buitengewoon reëel en wordt volstrekt niet ervaren voor wat ze is: droomgelijk.
Toelichting bij tekst 49
— Bij de eerste alinea: "Niet aan te duiden". Herlees hierover de passages die spreken over hazehorens en de zoon van een niet-vruchtbare vrouw: daarover kan niets gezegd worden omdat zulke dingen er niet zijn.
Toelichting bij tekst 50
— Materialisme. Vat dit s.v.p. op in de filosofische zin van het woord: materie-gericht.
— Indra. In de nu toegankelijke Lokāyata-werken komt de naam Indra als stichter niet voor. De belangrijkste spreker namens deze stroming moet een zekere Tsjàrvaka (schrijf: Carvaka) geweest zijn, een tijdgenoot van Sri Krishna.
— "Komen en gaan (ayavyaya)". Ook hier zien we mogelijkerwijs de ontstaansgrond voor een zen-term.
— "Mahāmati, toen zei de brahmaan, ... de drie werelden ...". Zie hiervoor eerdere antekeningen over de werelden van begeerte, vorm, en niet-vorm.
— "- ... ik kom van het Witte Eiland. ... dat is een andere wereld. In deze achtste alinea komen we een anecdote tegen die pas later, niet eerder dan de elfde eeuw, toegevoegd werd aan het corpus. Het betreft hier een gesprek tussen de god Krsnapakshaka en - waarschijnlijk - een boeddhistisch monnik. Die naga-god stelt een vraag die een ietsje lijkt op die der Lokāyata-vertegenwoordiger uit de zesde en zevende alinea. Het gaat hier echter niet om het thema materialisme, maar om de leer der aanhangers van de Hindu-god Narāyana. In de Kathasaritsagara wordt gezegd dat Narāyana leeft in de Hemel van het Witte Eiland; die tekst geeft ook aan dat Narāyana een andere naam is voor Vishnu.
— Vers 62. Er zijn vier vormen van samgraha, hier, bij gebrek aan een betere korte omschrijving 'samenleven' genoemd: weldadigheid, vriendelijkheid, goede daden, en onpartijdigheid.
— Vers 63. Werkelijkheids-filosofie is in filosofische vaktermen "realisme", een visie die uitsluitend uitgaat van wat de zintuigen kunnen waarnemen. In vers 64 wordt het materialisme genoemd. Zie voor oorzaak en gevolg tekst 10.
— Vers 65. Wat hier 'het waargenomene' wordt genoemd is in de oorspronkelijke tekst een wat duistere uiting. Het vers zegt dat alles in en uit het bewustzijn zelve is, ook het dualistische denken, d.w.z. het onderverdelen en categoriseren van waargenomen fenomenen, inclusief het foutieve denken. En daar het hele leven, als het ware, zich slechts op deze ene plaats afspeelt is er naar waarheid geen uiteenvallen in de uitersten van eeuwigheidsleer of vernietigingsleer.
— Vers 67. Zie voor komen en gaan de passage die eerder in het prozagedeelte werd gegeven: "... ik verkondig geen materialisme, noch spreek ik over (het) komen en gaan (ayavyaya) (waar de Lokāyata het over heeft). Wat ik onderwijs, Mahāmati, is dat wat niet-komen-en-gaan is. Mahāmati, "komen" betekent productie (of vergaren) en massa (of ophopen), het vindt zijn ontstaan in accumuleren (sankhara?). Mahāmati, "gaan" betekent aan zijn einde komen. Dat wat niet-komen-en-gaan-is, is het Ongeborene." ..."Het niet-zien van dat gevolg" uit vers 67 moet dan naar betekenis als identiek gezien worden aan de bovenstaande woorden "... aan zijn einde komen ...", "uitdoven" zouden andere boeddhistische tradities zeggen. Het is niet zeker of alle latere japanse zenmeesters "komen-en-gaan" net zo zouden uitleggen als hier in de Lanka wordt aangegeven. Zeker is dat dit een heel belangrijk concept is binnen het japanse zen.
Toelichting bij tekst 51
— De alinea beginnend met: "Mahāmati, er zijn er ... vijfentwintig principes (tattva)."
In de Geboorteverhalen, de Jātakas, komen we diverse malen tegen dat een vorst, om zijn volk te redden, ingeval van natuurrampen, de "zes waardigheden" in praktijk brengt. Dat zijn moreel zuiverende handelingen zoals vasten. De verdienste van dergelijke handelingen werden dan verondersteld de omstandigheden gunstig te beinvloeden. Kwam er na bijvoorbeeld grote droogte regen, dan was de vorst een goed vorst gebleken. Soortgelijke handelingen vinden we in het oude Confucianisme, en we vinden het ook in de Zuid-oost aziatische nonnen die, wanneer een familielid ziek wordt, het zuiverende nonschap op zich nemen tot de persoon weer beter is.
Toelichting bij tekst 52
Dit tekstgedeelte is bedoeld voor diegenen die, doordrongen van de onbeschrijfbaarheid en van het illusiegelijk zijn van alle dingen, al te gemakkelijk zouden vervallen in een zombie-achtige geestestoestand waaruit alle waardering voor en vreugde in het relatieve leven zijn verdwenen. Het geneesmiddel daartegen wordt hier aangereikt: ook al zijn alle fenomenen substantieloos, en in die substantieloosheid identiek aan elkaar, ze manifesteren zich nog wel degelijk als van elkaar te onderscheiden individuele gestalten, elk met zijn eigen karakter, nut en waardigheid. Het zijn deze woorden waar meester Zhiyi (5e eeuw) groot belang aan is gaan hechten.
— Voor het begrip "eenheid" kan verwezen worden naar het blog van 16 juli 2017.
— Tetralemma in deze passage staat voor een filosofisch construct opbouwen op basis van enigerlei van de vier geledingen van het tetralemma - als zelfstandige propositie - hetgeen fout is.
— De alinea beginnend met: "Op dezelfde manier voortgaand ..."
" ... ware de Tathāgata verschillend van bevrijding, ... zou hij impermanent (sterfelijk) zijn." De westerse boeddhistische wereld is over het algemeen opgevoed met de leer rond Shakyamuni Boeddha als sterfelijk wezen. Hij werd, zij het op wonderbaarlijke wijze geboren, en stierf zoals alle mensen doen. Mahāyana gaat echter uit van Boeddhaschap als zodanig waar de individuele Boeddha, rondgaand over de aarde, een manifestatie van is; ook al valt het lichaam uiteen, Boeddhaschap blijft bestaan, en derhalve kan van Boeddha niet gezegd worden dat hij sterfelijk is, maar ook niet dat hij onsterfelijk is. Ook hier zien we weer hoe de Lanka de Avatámsaka soetra's hoofdthema weerspiegelt. Opnieuw een citaat uit Zangen vanuit Tushita: "Vorm is Boeddha niet, / noch is hij dat wat hoorbaar is. / Doch, niet zonder vorm en stem / kan Boeddha's groot Vermogen waargenomen worden."
Vers 83. Hier wordt de Nagarjuniaanse redeneertrant toegepast. In zijn Mulamadhyāmakakārikā, het hoofdstuk over Het Onderzoeken van Condities (MKV(P)p.85; MKV(V)p.29) zegt Nāgārjuna (1e/2e eeuw)
bijvoorbeeld:
"Wanneer dingen niet (beschouwd kunnen worden als) verrezen zijn(d), dan kun je ook niet spreken over ophouden (of verdwijnen). Spreek je (toch) over verdwijnen, wat zou daarvan dan wel de conditionerende factor kunnen zijn (anders dan dat wat verrezen is, hetgeen niet aantoonbaar is)! Daarom kun je ook niet spreken over een onmiddellijk onderliggende conditie."
Vers 85. Wereld-leiders, cakravartin. Dit vers toont aan dat Boeddhistisch meesters in het verleden, en soms vandaag, raadgevers van, laten we zeggen, regeringsleiders zijn geweest. Een cakravartin noemde zich een heerser die meende over de hele dan bekende wereld te regeren. Zo'n wereld strekte zich soms uit over wel heel de Ganges-vlakte, of heel Noord-Thailand, of heel Oost-Myanmar.
Toelichting bij tekst 53
— Bij de eerste alinea. Ook hier wordt de Nagarjuniaanse logica toegepast waarbij op tegengesteldheden, of op elkaar contrasterende fenomenen, het reductio ad absurdum wordt toegepast.
— Bij de derde alinea. De nederlandse weergave van verschillende woorden voor diverse lichaamsdelen komt uiteraard niet overeen met de exacte betekenis van het Sanskriet-voorbeeld.
• De wereld van geduldig verduren. Dit is een aanduiding die veel gebruikt wordt wanneer gesproken wordt over de laatste der Boeddha-Dharma-tijden, een tijd die voorafgaat aan het op aarde verschijnen van Boeddha Maitreya.
— Bij de alinea waarin Boeddha's namen worden opgesomd.
•De serie namen beginnend met "Brahma" en eindigend met "Varuna".
Een aantal van deze namen zouden we eerder in het Hinduisme zoeken. Met name de naam Vishnu werpt vraagtekens op, daar er van uitgegaan wordt dat pas vanaf de 8e eeuw Boeddha een avatar van Vishnu werd genoemd. De vermelding van deze naam in dit hoofdstuk zou dan twee dingen kunnen betekenen: 1/ boeddhistische meesters kampten al in de 5e-6e eeuw met hinduistische kapers-pogingen, of, 2/ (delen van) het derde hoofdstuk is (of zijn) een latere toevoeging. Wat pleit voor deze laatste aanname is dat een aantal hoofdthemas uit het derde hoofdstuk, zoals nirvāna, al in het tweede tot een concluderend einde werden gebracht.
• Het woord pradhána.
Voor de betekenis van dit woord kunnen we op dit moment slechts een woordenboek voor het klassieke Sanskriet raadplegen; zo'n woordenboek geeft over het algemeen de termen weer zoals die in Brahmanisme of Hinduisme gebruikt worden. Dat maakt de interpratie van dit woord, zodra het in een boeddhistische tekst opduikt, er niet gemakkelijker op. Pradhána wordt dan gegeven als "het hoogste ding, of de hoogste persoon", "het essentiele deel van iets", "de oorspronkelijke bron van de ervaarbare wereld", en "het principe van nog niet in werking getreden materie of natuur." In het licht van Boeddha's verklaring over het ongeborene, niet-stervende, kiezen we dan hier voor de laatste interpretatie: het principe van het nog niet in werking getredene.
— De alinea beginnend met: "Mahāmati, ik geef een voorbeeld:"
" Door mij en door andere Tathāgatas ... we doen het niet om de zelf-realisatie te vestigen die uit nobele wijsheid voortkomt." Dit zinsdeel lijkt op twee manieren te kunnen worden uitgelegd. Ze kan betekenen dat de Tathāgatas, die de zelf-realisatie al behaald hebben, dat niet nog eens opnieuw behoeven te doen, ze kan ook betekenen dat de Dharma aan niet-Boeddhisten wordt aangeboden zonder hen te forceren in de richting van een aanvaarden en realiseren van het hoogste doel van Boeddhisme.
— De alinea beginnend met: "Mahāmati, een zoon of dochter ..."
De hier genoemde uitmuntende verblijfplaatsen worden ook wel geïnterpreteerd als "Boeddhalanden": ofwel uitmuntende praktijken die zonder omwegen naar Boeddhaschap leiden, ofwel bestaans-sferen waar de daar verblijvenden op een gemakkelijke wijze verder kunnen cultiveren tot aan Boeddhaschap.
— De alinea beginnend met: "Mahāmati, alleen de betekenis ..."
Het is mogelijk dat de auteur hier preludeert op een van de zangen uit de Tien Stadia, onderdeel van de Avatámsaka soetra: "... Dan bedenkt zo'n bodhisattva (die bevrijding van alle wezens nastreeft) het volgende: "Het middel om dit tot stand te brengen kan nergens anders gevonden worden dan in die sfeer waarin er kennis over ongelimiteerde bevrijding is; en kennis over ongelimiteerde bevrijding ligt nergens anders dan in de wetenschap dat alle dingen zijn zoals ze zijn; en de wetenschap dat alle dingen zijn zoals ze zijn wordt nergens anders gevonden dan in de alles overstijgende kennis over het niet-geconditioneerde, het niet-geschapene/niet-ontstane; en dAt grote licht van kennis vind je nergens anders dan in het contemplerende, analytische intellect dat vaardig is in meditatie; en die contemplatie door het analytische intellect dat vaardig is in meditatie komt nergens anders tot stand dan in gewiekstheid in leren"."
Toelichting bij tekst 54
— Vierde alinea, de "verblijfplaats van niet-handelen." Eerder vroegen we ons af wat met "verblijfplaats" wordt bedoeld. Hier zien we dan dat dit woord staat voor een geestestoestand, of meditatieve sfeer.
Toelichting bij tekst 55
— De alinea beginnend met: "Met vergankelijkheid die niet-geboorte is,..."
Met de laatste regel in deze alinea keurt Boeddha voor een deel de
geleerden's zevende vorm van vergankelijkheid goed - voor een deel.
Hij perfectioneert deze visie in de passage beginnend met: "Mahāmati,
met vergankelijkheid die voorkomt in bestaan en niet-bestaan wordt
bedoeld ..."
• Het "niet zien van wat dan ook is een andere naam voor niet-geboren"
vinden we in andere woorden in een van de eerste boeken van de Avatámsaka soetra:
de "Zangen op Berg Soemeroe". Daar staat: "Geen opinie is het zien /
dat alle dingen ziet; / Wie een mening heeft over dingen / ziet in
het geheel niet.
— De alinea beginnend met: "Dit zijn mijn woorden ...", het zinsdeel:
"... geen-onderscheid-aanleggen is er wanneer de wereld niet gezien wordt."
Dit zinsdeel schijnt in het Sanskriet-manuscript niet voor te komen;
het is een toevoeging aangebracht door de chinese vertalers. De wereld
niet zien betekent dat er in de geest geen prapánca: babbelen, vergelijken,
beoordelen, interpreteren, en dergelijke meer plaats vindt. Dan ziet de
yogin niets, maar weet.
Herfrasering van vers 120: "Die geleerden zeggen dat er geen vernietiging is, geen ontstaan, dat
de elementen naar hun zelf-essentie permanent zijn. Maar wie (onder hen,
zelf samengesteld uit deze elementen die al dan niet vergaan of ontstaan,
al dan niet intrinsiek eeuwig zijn, al dan niet vergankelijk zijn naar
hun vorm-manifestatie) onderscheidt vergankelijkheid?" Met andere woorden: hier wordt de opinie geschilderd van iemand die zichzelf afgescheiden van het bestaande ziet, en niet beseft dat zijn lichaam-geest-complex aan dezelfde wetten onderhevig is als de rest.
|
Vertaling: bhiksuni Ratana.
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
|