Om een inzicht te geven in de in latijns schrift gegeven Pāli-tekst volgt hieronder de eerste passage in het Pāli. Daarna gaat de tekst verder in het Nederlands.
1. Evam me sutam: ekam samayam bhagavā rājagahe viharati vetavane kalandakanivāpe. Tena kho pana samayena sigālako gahapatiputto kālasseva vutthāya rājagahā nikkhamitvā allavattho allakeso pañjaliko puthuddisā namassati, purattimam disam dakkhinam disam pacchimam disam uttaram disam hetthimam disam uparimam disam.
1. Aldus heb ik het gehoord:
Eens verbleef de Gezegende in het bamboebos, in het rijk van de eekhoorns, nabij Rājagahá (Rajgir).
Nu was daar op dat moment de jonge Sīgāla, de zoon van een huiseigenaar (gahápati), die vroeg in de ochtend vanuit Rājagahá op pad was gegaan met zijn haren en kleding nog nat. En daar (in het rijk van de eekhoorns) eerde hij met samengevouwen handen (añjali) de verschillende windrichtingen: het oosten, het zuiden, het westen, het noorden, het nadir, en het zenith.
(verder:)
De Gezegende had in de vroege ochtend zijn etenskom en overpij opgenomen en ging Rājagaha binnen om voedsel op te halen.(1) Hij zag de jonge Sīgāla eer betuigen en wendde zich tot hem:
Jonge huiseigenaar(2), al zo vroeg op, en buiten Rājagaha met haren en kleding nog nat, betuigt u daar eer aan de verschillende windrichtingen: het oosten, het zuiden, het westen, het noorden, het nadir, en het zenith. Waarom is dat?
(1) De monnikengemeenschap at maar een keer per dag, vóór het middaguur; op dat uur maakten de vrouwen het eten voor een hele dag klaar en hielden een portie(tje) apart voor asceten die met hun etenskom langs de deur kwamen.
(2) In een land bezaaid met min of meer provisorische hutten was het bezit van een huis gemaakt van steviger materiaal een teken van welstand.
— Heer, op zijn sterfbed sprak mijn vader: lieve zoon, je moet de zes windrichtingen eer betuigen. Dus, Heer, omdat ik mijn vader's woord gestand wil doen, sta ik vroeg op, ga buiten Rājagaha met haren en kleding nog nat (na een bad te hebben genomen), en betuig met samengevouwen handen eer aan de zes windrichtingen.
— Zo, jonge huiseigenaar, moet je volgens de levensregels van de nobelen(3) de zes windrichtingen niet eren.
(3) ariyassa vinaye.
— Heer, hoe moet men volgens de levensregels van de nobelen de zes windrichtingen eren? Heer, het zou goed voor me zijn(4) indien u de levensregels van de nobelen zou uiteenzetten; hoe ik volgens de levensregels van de nobelen de zes windrichtingen moet eren.
— Wel, jonge huiseigenaar, luister en schenk aandacht(5); ik zal spreken.
— Zo zij het Heer, antwoordde de jonge Sīgāla.
(4) sādhu, niet te verwarren met sadhu, de titel voor een hindu-asceet.
(5) manasi karohi.
De Gezegende sprak als volgt:
Jonge huiseigenaar, in zoverre(6) de nobele wijze(7) de vier slechte gedragingen heeft afgelegd, in zoverre hij de vier slechte handelingen heeft achtergelaten, in zoverre hij de zes manieren mijdt waarop rijkdom wordt verkwanseld, wendt hij zich, deze veertien kwalijke zaken mijdend, tot de zes windrichtingen en begeeft zich op het pad dat in beide werelden tot glorie leidt: het gaat hem goed in deze wereld, en in de volgende. Nadat zijn lichaam uiteen is gevallen, na de dood, komt hij terecht in een gelukzalig (√su) bestaan.(8)
(6) yato [yata] kho. Letterlijk: aldus, zo gaan die dingen.
(7) ariyasāvaka[ssa]; sāvaka = wijs.
(8) sugatim saggam lokam upapajjati; upapajjati = (weder-)geboren worden.
— En wat zijn dan de vier slechte handelingen?(9) Huiseigenaar, [dat zijn] doden, nemen wat niet gegeven is, sexueel wangedrag, en onjuiste spraak.(10) Dit zijn de vier kwalijke zaken die hij uitgeroeid heeft.
(9) Kammakilesā.
(10) Pānātipati, adinnādāna, kāmesu micchācāra, musāvāda.
Zo sprak de Verhevene. En nadat de Welgegane zo gesproken had, sprak hij opnieuw:
doden, nemen wat niet gegeven is, sexueel wangedrag, en onjuiste spraak /
Deze vier worden door de wijzen nooit geprezen.
— Op welke vier manieren doet men geen kwaad? Men doet geen kwaad uit hebzucht. Men doet geen kwaad uit boosheid/haat. Men doet geen kwaad uit onwetendheid. Men doet geen kwaad uit angst.
— [Dus) wanneer de nobele wijze niet geleid wordt door hebzucht, haat, onwetendheid, en angst,(11) doet hij geen kwaad.
(11) chandā, dosā, mohā, bhayā.
In deze opsomming zien we de grote nadruk die boeddhisme legt op het vervangen van onwetendheid door kennis, in de wetenschap dat onwetendheid onvermijdelijk haat en angst als begeleiders heeft.
Zo sprak de Verhevene. En nadat hij zo gesproken had, sprak hij opnieuw:
Wie ook maar als gevolg van begeerte, haat, angst
of onwetendheid tegen de dhamma(12) ingaat
ziet zijn reputatie(13) verdwijnen
zoals de maan verdwijnt nadat hij in het laatste kwartier heeft gestaan.
Wie ook maar als gevolg van begeerte, haat, angst
of onwetendheid nooit tegen de dhamma ingaat
ziet zijn reputatie toenemen
zoals de maan opkomt in het eerste kwartier.
(12) Dhamma (Skr.: dharma) moet zowel begrepen worden in de zin van Boeddha's leer, als in de daaraan voorafgaande vedisch/brahmaanse/hinduïstische betekenis van het woord: wet of wetmatigheid.
(13) kitti (Skr.: kirti): glorie, onoverwinnelijk.
Op welke manier vermijdt hij de zes manieren waarop rijkdom wordt verkwanseld?
• Hij neemt geen geestbenevelende middelen omdat deze naar lust en roekeloosheid leiden.
• Hij stuitert niet bij nacht en ontij over straten en wegen.
• Hij woont geen (straat-)voorstellingen bij.(14)
• Hij gokt niet, want dit leidt maar tot roekeloosheid.(14a)
• Hij gaat niet om met slecht volk.
• Hij is niet lui.
(14) Daar hebben we vandaag moeite mee. Zo'n 600 jaar voor de westerse jaartelling waren het, zo vertellen enkele vroege leerredes en andere vertellingen, nogal ruige voorstellingen waarbij schaamteloosheid niet werd geschuwd en de onoplettende burger nogal eens van zijn geldbuidel werd ontdaan — denk aan de verhalen over de europese Middeleeuwen en wat daar op markten en kermissen plaatsvond. In die zin moeten ook de andere in deze passage gegeven adviezen worden gelezen.
(14a) De voorboeddhistische, pré-hindu vedische traditie spreekt met waardering over verschillende grootheden, zoals god Krishna die dobbelden. Er heerste zelfs het gebruik dat een koning bij zijn inwijdingsplechtigheid dobbelstenen moest gooien, dit om het besef te doen indalen dat er zoiets als "lot" is, en dat de mens niet alles in de hand heeft.
Het is wel zeker dat dit filosofisch-religieuze concept in de loop van de eeuwen, en in bepaalde lagen van de bevolking epidemische vormen heeft aangenomen, een verslaving is geworden. Dat is de reden dat Boeddha zijn volgelingen op het hart drukte niet te gaan dobbelen. Bovendien wees Boeddha "lot", "toeval" af; de mens maakt zijn eigen leven, en wat lot of toeval lijkt is een resultaat van eerder opgebouwd karma.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van het gebruik van geestbenevelende middelen die lust en roekeloosheid ten gevolge hebben:
• verlies van fortuin,
• toename van disputen,
• een kwetsbare gezondheid,
• een slechte naam krijgen,
• schaamteloos je lichaam tentoon stellen,
• afname van intellectuele vermogens.
Het zal de lezer opvallen dat hier wel gesproken wordt over bandeloosheid en geil gedrag, maar niet over hetero- of homosexualiteit. We moeten toch aannemen dat hier in de oudheid weinig of geen sprake van was, of dat homosexualiteit werd verdoezeld, uitgebannen, of weggestopt bij de asceten en monniken — die voor een uitleven daarvan weinig of geen begrip zullen hebben gehad, zie ook een van de vier overtredingen binnen de boeddhistische monialengemeenschap die tot definitieve uitsluiting leiden: met sex bezig zijn, in welke vorm dan ook. Dit geldt voor de orthodox gewijdden in het Kleine en Grote Voertuig. Het geldt niet voor de verschillende japans-boeddhistische stromingen, en ook niet voor zekere vajrayāna-kringen in de Himalaya-scholen.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van bij nacht en ontij over straten en wegen stuiteren:
• hij zelf is onbeschermd en kwetsbaar,
• zijn vrouw en kinderen zijn onbeschermd en kwetsbaar,
• zijn eigendommen zijn onbeschermd en kwetsbaar,
• men vermoedt dat hij kwaad in de zin heeft,
• men gaat over hem roddelen,
• hij ontmoet allerlei tegenslag.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van het bijwonen van vermaak op straten en pleinen. Dan denkt hij:
• waar wordt gedanst [daar wil ik heen],
• waar wordt gezongen [daar wil ik heen],
• waar wordt muziek gemaakt [daar wil ik heen],
• waar worden verhalen verteld [daar wil ik heen],
• waar worden de cymbalen beroerd [daar wil ik heen],
• waar wordt geblowd(15) [daar wil ik heen].
Bedoeld wordt dat hiermee de gewone dagelijkse taken worden verwaarloosd met alle consequenties van dien.
(15) atidhāto'smīti. De prefix ati- staat voor té: te veel, te ver, veel te hoog, veel te laag, etc. Dhāyati (dhāto) = zuigen (inhaleren, van ganja / "pot"). Atidhātatā = oververzadigd.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van gokken:
• de winnaar wordt gehaat,
• de verliezer rouwt om zijn verlies,
• hij raakt zijn geld kwijt,
• hij wordt door een rechter niet vertrouwd,
• vrienden en zakenpartners kijken op hem neer,
• hij wordt niet als huwelijkskandidaat in acht genomen, want mensen zullen zeggen dat hij gokt, en dus niet in staat is een vrouw te onderhouden.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van omgaan met slecht volk indien welke gokker dan ook, welke zedeloze, welke dronkaard, welke zwendelaar, welke bedrieger dan ook zijn vriend en metgezel is.
Er zijn, jonge huiseigenaar, zes slechte resultaten van luiheid. Dan werkt hij niet want:
• het is erg koud,
• het is erg warm,
• het is te laat,
• het is te vroeg,
• hij heeft honger,
• hij heeft te veel gegeten.
Als hij zo leeft, dan laat hij veel taken na, dan verwerft hij geen verder inkomen, en de gelden die hij heeft verdwijnen stilletjesaan.
Zo sprak de Verhevene. En nadat de Welgegane zo gesproken had, sprak hij opnieuw:
Er zijn vrienden-drinkebroers die zeggen "vriend, vriend", maar alleen maar wanneer je erbij bent; ze zijn bevriend en partners wanneer het hen uitkomt.
Tot zonsopgang op bed liggen, overspel, opvliegendheid, kwade wil, slecht gezelschap, gierigheid — deze zes oorzaken ruïneren een man.
De man die slechte kameraden en vrienden heeft gaat zelf ook de verkeerde weg op; hij is geruïneerd, in beide werelden, in deze, en in de komende.
Dobbelen, vrouwen [c.q. overspel], alcohol, dansen, zingen, overdag slapen, op ontijdige uren langs de wegen gaan, kwalijk gezelschap en gierigheid — deze negen oorzaken richten een man te gronde.
Wie dobbelt en drinkt gaat naar vrouwen die anderen liefhebben als henzelf, die gaat om met de laagsten, en niet met de ouderen/ ouderlingen(16) — hij gaat ten onder als de maan in het laatste kwartier.
(16) Van sákkaróti, zij die respect verdienen.
Wie een dronkaard is, arm, en zonder middelen van bestaan, wie terwijl aan de fles, nog steeds dorstig is, wie de (roadside) stalletjes met alcohol bezoekt, diens schulden brengen hem ten onder zoals een steen in het water zinkt; al snel zal zijn familie een slechte naam krijgen.
Wie voor gewoonte heeft om overdag te slapen en (te) lang opblijft, wie altijd dronken is en losbandig, is niet geschikt voor het gezinsleven.
Wie zegt dat het te heet, te koud, te laat is, en nalaat zijn zaakjes te regelen, die is er een aan wie de kansen op het fortuinlijke voorbijgaan.
Maar hij die er niet op let of het warm of koud is, niet meer dan een grasspriet dat doet, en die zich als een man van zijn taken kwijt, aan die zal de kans op geluk niet voorbijgaan.
— Jonge huiseigenaar, de volgende vier zijn vijanden die zich voordoen als vrienden:
• iemand die de spullen van zijn vriend neemt,
• iemand die je prijst, maar enkel maar doet alsof,(17)
• een vlijer,
• iemand die je te gronde richt.
(17)Vacīparamo amitto mittapatirūpako veditabbo. Vacīparamo = je de hoogte in prijzen. Patirūpatā: net doen alsof, pretenderen.
— Jonge huiseigenaar, de volgende vier die alleen maar lip-service leveren zijn vijanden die zich voordoen als vrienden:
• hij doet zich voor als vriend uit het verleden,
• hij doet zich voor als vriend voor de toekomst,
• hij probeert zich in te likken,
• [maar] wanneer het aankomt op een dienst verlenen zegt hij dat het hem niet uitkomt.
— Jonge huiseigenaar, de volgende vier die alleen maar mooi-praat leveren zijn vijanden die zich voordoen als vrienden:
• hij prijst de slechte daden van zijn vriend,
• hij keurt de goede daden van zijn vriend af,
• hij prijst hem in zijn aanwezigheid,
• [maar] hij spreekt kwaad over hem in zijn afwezigheid.
— Jonge huiseigenaar, de volgende vier die iemand te gronde richten zijn vijanden die zich voordoen als vrienden:
• hij is een kameraad in alcohol-misbruik hetgeen [niet te pas komende] verliefdheid en roekeloosheid veroorzaakt,
• hij is een kameraad in het bij nacht en ontij langs de wegen slenteren,
• hij is een kameraad in het bijwonen van [straat-]voorstellingen [zie boven],
• hij is een kameraad in gokken, met roekeloosheid als gevolg.
Zo sprak de Verhevene. En nadat de Meester zo gesproken had, sprak hij opnieuw:
• De vriend die neemt wat niet gegeven is,
• de vriend die alleen maar lip-service levert,
• de vriend die vleit,
• de vriend die je te gronde richt,
dit zijn de vier die door de wijzen als vijand worden gekenmerkt;
mijd hen zoals je een gevaarlijke weg mijdt.
— Jonge huiseigenaar, op vier manieren kun je iemand beschouwen als een vriend met een warm hart:
• hij helpt,
• hij deelt je vreugde en verdriet,
• hij geeft goede raad,
• hij leeft met je mee.
— Jonge huiseigenaar, op vier manieren kun je een behulpzame kameraad beschouwen als een vriend met een warm hart:
• hij is beducht voor de roekelozen,
• hij beschermt je fortuin,
• hij is een hulp in nood,
• wanneer in nood geeft hij je het dubbele van wat je vroeg.
— Jonge huiseigenaar, op vier manieren kun je iemand die je vreugde en verdriet deelt beschouwen als een vriend met een warm hart:
• hij deelt zijn geheimen met je,
• hij houdt jouw geheimen verborgen voor anderen,
• wanneer het je slecht gaat laat hij je niet in de steek,
• hij zou zijn leven voor het jouwe geven.
— Jonge huiseigenaar, op vier manieren kun je iemand die goede raad geeft beschouwen als een vriend met een warm hart:
• hij doet geen kwaad,
• hij moedigt je aan om het goede te doen,
• hij leert je wat je nog niet weet,
• hij wijst de weg naar een hemels bestaan.(18)
(18) Het woord "hemel" moeten we vinden in de samenstelling suriyāmérayam.... Het is niettemin een problematische zinsnede.
— Jonge huiseigenaar, op vier manieren kun je iemand die met je meeleeft beschouwen als een vriend met een warm hart:
• het doet hem geen plezier wanneer het je slecht gaat,
• hij verheugt zich wanneer het je goed gaat,
• hij weerhoudt anderen ervan om kwaad over je te spreken,
• hij prijst diegenen die je prijzen.
|
Januari 2019
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
| |