Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






RONDOM DE DHARMA

Boeddhisme op Sri Lanka, deel 2




Op 20 juni 2005 vierde de boeddhistische communiteit op Sri Lanka het feest genaamd Poson Poya.
Op die dag wordt herdacht hoe in de derde eeuw voor WJ de zoon en dochter van India's koning-keizer Asóka: Mahìnda en Sangha-mitta, boeddhisme naar Sri Lanka brachten. In de kroniek de Mahāvamsa, sectie 14, vers 8, wordt beschreven hoe de zojuist aangekomen Mahinda de Srilankaanse koning benaderden:

"Samana mayam maharaja - Dhamma rajassa savaka,
Thaveva anukampaya - Jambudipa idhagata."


"Grote koning, wij zijn monniken, discipelen van de Boeddha.
Uit mededogen met u zijn we vanuit India ([d]Jambu-diipa) hierheen gekomen."

Op de vollemaandag van juni 2006 vierden de boeddhisten op Sri Lanka opnieuw Poson Poya. Dat jaar werd de nadruk gelegd op het toevlucht nemen van Devánámpiya-tissa, een van de koningen van het eiland (dat vroeger Ceylon heette) en die leefde van 247-207 voor de westerse jaartelling.
Het feest rond de door 50.000 lampen verlichtte stūpa of dagoba van Mihin-tale duurde twee dagen, van 10 tot 12 juni, en wordt daarom de Alóka Pooja genoemd, de ceremoniële feestelijkheden met het licht (als bestanddeel).
De Sábara-gamúwa danstradities werden dit jaar speciaal in ere gehouden. Dit meldde Daily News van 9 juni 2009.

Er is een speciale dag gewijd aan Sangha-mitta. Deze dag heet Unduwap Poya (óendoewap), in het engels Sanghamitta Day. In 2008 viel die dag op de negende december.
Sanghamitta had een stek van de bodhiboom aan boord(1) die in de toenmalige hoofdstad Anurádha-pura geplant zou worden. De legende heeft het dat deze stek bij zwaar weer overboord viel, maar toch nog gered kon worden. (Na deze eerste stek zijn er nog 31 meer op het eiland geplant die allemaal afkomstig zijn van de oorspronkelijke boom te Bodhgaya.)

Van de koning Devanàmpiya-tissa wordt gezegd dat hij tot het zelfde Màuriya-volk behoorde als de Indiase koning-keizer Asoka, die later bekend zou staan als Dhammāsoka, "Afwezigheid van verdriet dankzij Boeddha's Leer".
Nadat een Srilankaans (Ceylonees) gezant die was uitgezonden naar Asoka's hoofdstad, Pàtali-putra, het hedendaagse Patna, naar Sri Lanka terug was gekeerd met alle voorwerpen die voor een kroning noodzakelijk waren, werd Devanàmpiya-tissa als vazal-koning van Asoka gekroond met het uitdrukkelijk verzoek te regeren in de geest van Boeddha's Leer.

(1) Op de stoepa-pagina is iets toegevoegd over Sópara in de buurt van Mumbai waar, volgens de legende, Sanghamitta met haar stek scheep ging. Deze route is niet moeilijker, maar wel langer dan vanuit een haven aan het oosten van India naar Sri Lanka te varen. Het is niet echt de eerste keus die men zou maken. Mogelijk kende de schipper de streek niet waar hij naar toe werd gestuurd. Dus het gezelschap kan westwaarts gevaren zijn over de Ganga (Ganges), om daarna over de Yamuna verder te gaan tot aan de Golf van Cambay in het zuiden van Gujarat. Vervolgens zouden ze de kustlijn kunnen hebben aangehouden naar Mumbai, maar waarom een haven kiezen van waaruit scheepvaart zo gevaarlijk is, gezien de golfslag.
Over de vraag of die te Bodhgaya die we vandaag zien inderdaad de oudste is, is niet echt duidelijkheid te krijgen. In een door Huili en Yancong gekopieerd (?) reisverslag van Xuanzang staat ... "de hoge boom waaronder Boeddha gemediteerd had was niet langer daar. "Slechte koningen hadden hem omgekapt en vernietigd; de boom is nu slechts 55 voet hoog." Deze raadselachtige verwoording laat 2 mogelijkheden open: 1/ de boom is opnieuw uitgeschoten, en 2/ er werd na de "slechte koningen" een nieuwe boom geplant. [(bron:) "A biography of the Tripitaka Master of the great C'ien Monastery", p. 65. Aangetroffen in "The Golden Road", W. Dalrymple, p.123.]
We moeten echter in de gaten houden dat er nog een boom is (geweest) waaronder Boeddha, in de korte periode ná zijn Grote Ontwaken, heeft gemediteerd. Dit is/was een rubberboom die we vandaag langs het pad zien staan dat leidt naar de grote tempel.


2020: kritische beschouwing van de Mahāvàmsa

Dr. G.C. Mendis, historicus die in zijn vaderland Sri Lanka geen enkele tegenstand ontmoette, en die het vergund was te publiceren in door de overheid gesubsidieerde organen, merkt echter op: "geen enkele onafhankelijke bron buiten Ceylon (Sri Lanka), van welke aard dan ook, ondersteunt de op Ceylon geldende opvatting dat Mahinda de zoon van Asoka was". (Early History of Ceylon, 1932, p.3). Hij citeert daarbij de sanskritist/indoloog Oldenberg (1854-1920).

We kunnen inmiddels, juni 2020, bovenstaande studies en overwegingen een beetje terzijde laten en Rohana R. Wasala aan het woord laten die een wat diepgaandere studie van de Mahavamsa (Grote Kroniek, 5de eeuw Wj) gemaakt heeft (Lankaweb 2020/06/04).
Voor we dat doen, moet er even het besef zijn dat uit polygame culturen, waarvan we er vandaag nog aantreffen in de Golfstaten, zelden gewag werd gemaakt van de bijvrouwen en hun kinderen, en zelfs niet van de eerste echtgenote en haar kroost, dit om jaloezie onder de anderen te voorkomen. Dat Asoka daarom geen rots- of pilaaredict heeft achtergelaten waarop naar de directe familie verwezen wordt (Mendis en Oldenberg), wil niet zeggen dat ze er niet waren. De afwezigheid van zo'n inscriptie is daarom geen bewijs voor het niet-bestaan van Mahínda en Sangha-mitta, noch voor de al dan niet overeengekomen staatsrechtelijke verhoudingen tussen het India van Asoka en het Ceylon/Sri Lanka van Devanàmpiya-tissa.

Op 5 juni 2020 werd voor de 2267ste keer Poson poya gevierd. Wat in de tijd van introductie van boeddhisme op Sri Lanka plaatsvond staat in de bijlage



Het gegeven
dat de/het nu aanwezige (zuidelijke) theravāda werd voorafgegaan door monniken die waren gewijd in andere stromingen zoals de mahisāsaka en de dharma-gupta, en die het in de achtste eeuw moesten opnemen tegen een influx van tantrisme, overigens gewijd in de (mūla-)sarvastivāda-traditie(1), is hier en in andere White Jade River-files al opgemerkt.
In de eerste alineas van de pagina die u nu onder ogen hebt werd al opgemerkt dat de Chinese pelgrim-monnik Faxian tussen 412 en 414 op Sri Lanka een leraar met de naam Dharma-gupta ontmoette. Uit Faxian's en andere verslagen leren we dat zodra de naam Dharma-gupta, als eigennaam van een levend persoon, opdook er sprake was van beoefenaren van op zijn minst esoterische methoden.
       De Kleine Voertuig-stromingen, anders dan de dharma-gupta-lijn en die van de mūla-sarvastivāda, hebben niets op met het esoterische. Maar wanneer in 741 de tantrische monnik Amogha-vajra op Sri Lanka arriveert, wordt hij plechtig door de koning onthaald en gehuisvest. Het is mogelijk dat het boeddhisme van Ceylon/Sri Lanka een oude vedische betekenis van het woord tantra kende, namelijk die van "gereguleerde orde van ceremonieën en riten". Het kan zijn dat Amogha-vajra's komst werd gewaardeerd in de verwachting dat hij wat betreft ceremonie en riten een kers op de taart zou kunnen zetten.
Amogha-vajra was leerling van Vajra-bodhi, een dravidiër (iemand van tussen de "drie [dra] oceanen") die in die etnische afkomst dus affiniteit had met de bevolking van Sri Lanka. Er mag aangenomen worden dat alle weelde die de koning over deze tantrische meester Amogha-vajra uitstortte werd gehaald uit het potje dat anders bestemd zou zijn geweest voor de gevestigde boeddhistische orde, respectievelijk voor tempelbouw en organiseren van onderwijs en ceremoniën.
Chou Yi-Liang(2) vertaler van Amogha-vajra's biografie, meldt dat deze tantrische missionaris op Sri Lanka een ontmoeting had met achariya Samanta-bhadra, en zich verzekerde van diens onderwijs na het overhandigen van een aantal kostbare geschenken. We kennen Samantabhadra uit de Avatámsaka soetra, en wanneer het de tantrische verering van deze bodhisattva betreft, wordt verwezen naar het laatste, volgens mij een beetje arbitrair aan de Avatámsaka aangehechte boek 37.

De "Srilankaanse" Samanta-bhadra was geen mens van vlees en bloed, en het overhandigen van geschenken moet gezien worden binnen het kader van ceremoniële offerandes.
Na Samanta-bhadra te hebben aangeroepen, zie voetnoot 6, gaat Amogha-vajra op zoek naar esoterische teksten en vindt "meer dan vijfhonderd sūtras en commentaarteksten". De tibetaanse scholen zouden hier spreken in termen van termas, verborgen teksten die dankzij de hulp van de aangeroepene opgeduikeld worden. Waren ze achtergelaten door "van die dharma-guptas"?, of schreef Amogha-vajra althans een deel ervan zelf?
Dat hij, in navolging van Samanta-bhadra, later in China een yoga-leraar wordt in de lijn van Patāñjali, moet van de hand gewezen worden. Nog in de tijd dat Amogha-vajra leerling was van Vajra-bodhi was daar een werk met de lange naam Mahāyana-yogavajra Prakrtisāgara Manjushri-Sahasra Bahusahasrapatra Mahātantrarāja Sūtra, de eerste woorden kort samengevat: "de yoga-donderkeil van de/het mahāyāna". (Tantric Buddhism in East Asia, p.68) De stam yog, juk, staat hier voor meditatieve praktijk of idem handelen. Die naam yoga wordt daarna veelvuldig gehanteerd door de tantra-yāna wanneer een omschrijving wordt gegeven van bepaalde tantrische oefeningen.

Ceylon was verdeeld in drieën, met in principe dus ook drie vorstenhuizen (laatste alinea) waarvan de feiten en data niet altijd zullen zijn opgetekend. Misschien zijn er ook verloren gegaan.
De door Chou Yi-Liang vertaalde biografie vermeldt dat Amogha-vajra (amogha = nooit versagend) tijdens het bewind van koning Sīla-megha (= wolk van ethiek/moraliteit) in 741 naar Sri Lanka kwam. Een andere lijst laat tussen 722 en 772 een gat vallen voor wat vorstenhuizen betreft. Maar nog weer een andere lijst laat hem op Sri Lanka aankomen in het eerste jaar, 741, van koning Agga-bodhi VI van Polònna-ruwa die zou regeren tot 787. Tijdens deze regeringsperiode zijn er officiële missies naar andere Aziatische landen geweest. Zo laat Lanka Library weten dat tijdens Agga-bodhi VI's regeringsperiode vier keer een gezant naar China werd gezonden. Is het denkbaar dat Amogha-vajra de tweede mogelijke trip aangreep om mee terug naar "huis" te zeilen? Er moet sprake zijn geweest van een wederzijdse teleurstelling.
Amogha-vajra verliet het eiland weer in 746 of 745,(3) mét zijn 500 sūtras en commentaarwerken, waaronder de Vairocana Sūtra, die hij verder zal dragen naar zijn oude vaderland Noord-China, zegt de biografie; hij was immers op 10-jarige leeftijd met zijn ouders naar China verhuisd.

Voor u duizelig wordt: er was op Sri Lanka dus een monnik met de naam Dharma-gupta. De Chinese pelgrim-monnik Faxian ontmoette hem. Daarna is er sprake van een tantrisch monnik met de naam Vajra-bodhi die graag naar Ceylon/Sri Lanka af zou reizen maar overlijdt voordat hij zijn plan kan uitvoeren. Daarna is er op Sri Lanka sprake van de tantrist Amogha-vajra, die leerling was van de eerdergenoemde Vajra-bodhi. Dit zijn de namen die voorkomen in Amogha-vajra's biografie. Over bijvoorbeeld een voorganger als Subha-kara-simha, geboren in Kálinga (het huidige Odisha), zegt indoloog A.K. Warder, wordt hier niet gesproken, en deze Subha-kara-simha heeft, voor zover geweten wordt, ook nooit de oversteek naar Sri Lanka gemaakt of willen maken.
Het is een verhaal over een zeer cosmopolitisch gezelschap: we reizen van Serindia naar China naar India naar Sri Lanka en heen en weer en weer terug.

In China heeft de tantrische lijn nog even stand gehouden, in balans gehouden door een sterke chan/zen-traditie. Uiteindelijk heeft het tantrisme zich teruggetrokken in de Himalayas, en naar Japan, en leeft in dat laatste land voort omdat er leeraspecten zijn die het indigene shintō er uit herkent.

De verering van Samanta-bhadra in zijn esoterische vorm, of althans in de zin van de Avatámsaka soetra, die overigens verbeeld wordt op de hogere trappen van de Borobudur en op de Candi Mendut (spreek: dzjándi mendóet), eveneens op Java(4), en de aanwezigheid van Amogha-vajra is wel de grootste uitdaging geweest voor het nog maar net helemaal compleet zijnde gebouw van de zuidelijke theravāda-traditie in die tijd.

Na Amogha-vajra's vertrek heeft het eiland heftig gereageerd in hun afwijzen van wat mahāyāna werd genoemd en tantra-yāna was. Evenzo heftig werd gereageerd op andere Kleine Voertuigstromingen als de sautrāntika. De uitdrukking "pristine Dhamma" speelt een sleutelrol bij het begrijpen van een instelling waarin een zich in de levensbeschouwelijke eigenheid zowel bedreigd als superieur voelen om de voorrang strijden.

Delen van tantrische collecties zullen in China, vanaf Amogha-vajra en andere Indiase, Zijderoute-, en Chinese tantristen terecht komen in de orthodoxe Chinese, en later Koreaanse en Japanse tempel-recitaties.(5)


(1) Van de Mūla-sarvastivāda-traditie is, onderandere op Singhalese lijsten, pas sprake rond de zevende eeuw. (Een eerste vertaling in het Tibetaans van hun leergebouw stamt uit de 9de eeuw). De pelgrim-monnik I-Ching (I-tsing - 635-713) komt hen voornamelijk tegen in het staatje Mágadha langs de oevers van de Ganges, en merkt op dat dit (in zijn tijd) de quasi enige traditie was op Java en Sumatra. Dezelfde opmerking maakt hij wanneer hij Champa (spreek: dzjámpa) bezoekt: Vietnam, grofweg gesproken. Het is helemaal niet vergezocht om te veronderstellen dat mūlasarvastivādin van Java en Sumatra zich inscheepten voor Ceylon/Sri Lanka.

Over de vraag of de bodhiboom die we vandaag zien de oorspronkelijke is, bestaat wat onzekerheid.Xuanzang, wiens reisverslag werd gekopieerd, resp. herschreven door Huili en Yancong ("A biography of the Tripitaka Master of the Great C'ien Monastery", p. 65) heeft, in vertaling door W. Dalrymple ("The Golden Road", p. 123): "... de grote boom waaronder Boeddha mediteerde was niet langer daar omdat "slechte koningen hem hadden omgekapt en vernietigd; de boom is nu slechts 55 voet hoog."
Dit laat de vraag open of de boom weer is uitgelopen, of dat er een nieuwe is geplant. We moeten ook nog bedenken dat ná Boeddha's grote Ontwaken hij in de korte tijd die hij nog te Bodhgaya bleef ook gemediteerd heeft onder een zgn. rubberboom, waarvan we vandaag nog een exemplaar zien staan langs het pad dat naar de grote tempel loopt.

Niets is voor eeuwig, de mūlasarvastivādin kunnen zich later van Sri Lanka teruggetrokken hebben, of gezelschap hebben gekregen van een of meer andere sub-tradities.
In ieder geval heeft de Muhúdu Mahā Vihāra-ya (zie vihara) aan de oostkust van het land een of meer standbeelden gehad met mahāyānistische invloeden. In 2019 werd tenminste een daarvan weer hersteld en staat nu op de ruïnes van het complex dat voor het eerst werd gebouwd tijdens de regeerperiode van Kavan Tissa, 205 vC tot 161 vC. Zijn dynastie staat bekend als de Rohana of Ruhuna.

(2) Tantric Buddhism in East Asia, Boston 2006.

(3) Dat jaartal van 745/6 komt overeen met calculaties van de hand van oriëntalist Wilhelm Geiger (1856-1943), en ook met srilankaanse bronnen die koning Sīla-megha laten leven tussen 723 en 763. Jong gestorven.

(4) In beide landen zijn de recitaties, voor het merendeel mantras, overgenomen in de eigen tongval.
Er bestaat een heel klein corpus klankgedichten; de meeste dichters geven echter de voorkeur aan begrijpelijke taal. Hetzelfde geldt voor "mantra-schrijvers": ze hadden wel degelijk iets begrijpelijks te melden. Dat hun teksten (vanuit Sanskriet, Prakriet, Malayam, Khotanees en andere talen) niet meer begrijpelijk zijn komt omdat latere generaties in andere landen er niet in geslaagd zijn hun klank-voor-klank transcripties terug te vertalen. Zie de mantra-pagina.

(5) De Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland heeft een en ander gepubliceerd over Samánta-bhádra op Java (Borobudur) en Ceylon/Sri Lanka. In de lijsten die Bareau (Les Sectes bouddhiques) heeft aangelegd van leerstellingen van de eerste 18 Kleine Voertuig-stromingen komt geen enkele bodhisattva-naam voor, ook niet die van Samantabhadra. Hij werd afgebeeld op de Candi Mendut op Java, en op de hogere treden van de Borobudur. Die bouwwerken kwamen tot stand tijdens de periode van de zuidoost-Indiase Pāla dynastie, tussen grofweg de jaren 900 en 1000. Daar kan de naam Samantabhadra (tijdens het verblijf van Amoghavajra) op Sri Lanka niet vandaan zijn gekomen.
Amoghavajra kende wellicht de Chinese abt I-Hsin (spreek: ii-sjien); verbleef hij in zijn tempel voordat hij naar India zou afreizen? Heeft hij hem een Vairocana sūtra laten bezorgen — "dat zal de meester waarderen"? Hisao Inagaki's veronderstelling (Tantric Buddhism, p. 99) dat Subha-kara-simha en Vajra-bodhi tantrische teksten naar het Chinees vertaalden is aanvechtbaar; die vertaalvaardigheid zullen ze niet gehad hebben. Als er al iemand vertaalde, dan zal het de meertalige Amogha-vajra zijn geweest, en overigens waren er goed uitgeruste vertaalbureaus in Xi'an en Loyang, de twee hoofsteden van Noord-China.
In het jaar 727 overlijdt I-Hsing, abt van de Hsing-t'ang (de Sjien-tang-tempel is overigens de tempel waar Kongzi leefde, en die later weer is teruggegaan naar de confucianistische gemeenschap). I-Hsin (ii-sjien = Een van Geest) liet de bovenvermelde Vairocana sūtra vertalen, of krijgt het, vertaald door Amogha-vajra, aangeleverd, en laat overigens ook optekenen dat hij "twee bodhisattvas" in zwart-wit op de muren van zijn tempel heeft geschilderd, schilderingen die vervolgens werden verpest door lieden die ze wilden inkleuren, zegt hij. Opgetekend door Herbert Giles (1845-1935), een van de twee bedenkers van het Wade-Giles systeem van romaniseren van de Chinese taal (inmiddels al weer door twee nieuwere systemen ingehaald). Een van die bodhisattvas kan Samanta-bhadra zijn geweest, en die gaat nooit op stap zonder zijn Dharmabroeder Manjushri (spreek: man-joesri).
I-Hsin stapte heel bewust af van de leer-interpretatie van het Kleine Voertuig, en mag de eerste, exclusief, voluit, mahāyānist in China genoemd worden. Én hij was (sinds de ontvangst van de Vairocana sūtra?) een tantrist.

Summiere informatie over Amogha-vajra en Samanta-bhadra werd in 2010 ook aangeleverd door John Bruno Hare. De oorspronkelijke publicatie die hij aanleverde is van de hand van een onbekend katholiek missionaris uit een onbekende tijd.


Nieuwjaar


Veertien april is niet de Sinhalese (Srilankaanse) Nieuwjaarsdag zegt Lakruwan de Silva op 7 april 2007 in TamilCanadian, "in plaats daarvan is het het Tamil Hindu-nieuwjaarsfeest."

Hij legt het uit. De theravāda boeddhistische kalender volgt de maanstanden; de eerste vollemaandag is de eerste dag van de nieuwe maand die Bak heet. De eerste dag van het boeddhistische Bak viel in 2007 op de negentiende maart. Op die dag had die gemeenschap dus Nieuwjaar moeten vieren, en niet op de veertiende april.
De keuze voor de veertiende april is gebaseerd op de hindu-kalender die de tekenen van de dierenriem volgt. Op die veertiende april gaat de zon het teken van Mesha of Ariës binnen, en dat wordt gezien als het begin van een nieuw jaar. Dat binnengaan van het teken van Mesha wordt gezien als een gunstig en veelbetekenend tijdsmoment, puñña kāla. De Silva voegt daar aan toe dat boeddhisme als zodanig het concept puñña kāla niet kent.
Hij meldt dat Assam, Bengalen, Odisha, Kerala, Nepal en de Punjab de veertiende april beschouwen als de eerste dag van het nieuwe jaar.
(zie ook Nieuwjaar en astrologie)



Naar Vanaf de 11e eeuw

Terug naar pagina 1

Naar de archiefpagina | Naar de soetraspagina


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme