XUANZANG
Warren King, van chinese origine, is de maker van dit beeld van Xuanzang op pad met op zijn rug het bundeltje kleren en boekrollen, trekkend door India en andere verre streken.
De biografie
Over de chinese pelgrim-monnik Xuanzang (spreek ongev.: swèn dzang) die naar het westen reisde om daar de geschriften van het boeddhisme te halen is veel geschreven, en veel gefabuleerd. Het meeste dat we over hem weten komt uit zijn eigen reisverslag, en uit de verslagen die zijn leerling K'uei-chi naliet (spreek ongev.: kwei-tsjie).
Wat hierna volgt zijn enkele bekende feiten, voor zover ze in een van de europese talen zijn opgetekend.
Xuanzang, wiens Sanskriet-Dharmanaam Tripitaka(1) was, werd in het jaar 602 geboren in de noord-chinese plaats Loyang, in die tijd de tweede 'oostelijke' hoofdstad van het chinese rijk. Hij werd als vierde kind geboren in een geslacht van hoge amtenaren. Op zijn twaalfde trad hij als novice in in het Reine Land-klooster in Loyang waar zijn oudere broer Ch'ang-chieh al monnik was. Daar leefde hij vijf jaar.
In 618 werd de stad Ch'ang-an, het huidige Xian, de hoofdstad van de T'ang-dynastie, en beide broers verhuisden naar deze nieuwe metropool. Omdat de politiek-militaire situatie in Ch'ang-an erg onstabiel was, verhuisden ze opnieuw, nu naar Han-chung, ca 130 mijl ten zuidwesten van Ch'ang-an, en vervolgens naar Ch'êng-tu (Chengdu) waarheen een groot aantal monniken gevlucht was. Daar studeerde Xuanzang van 620-622.
In 622 keerde hij alleen terug naar Ch'ang-an en werd daar de favoriete monnik van de prins van Han-yang, een neef van de keizer.
Vanuit Ch'ang-an reisde Xuanzang naar het noorden, naar het moderne An-yang, en vervolgens naar Chao-chou, nog verder noordwaarts. Niet tevreden met Chao-chou keerde Xuanzang weer terug naar Ch'ang-an, en tegen de tijd dat zijn besluit om naar het westen te reizen had hij de principes van alle bekende boeddhistische stromingen bestudeerd.(2) Er zijn twee werken bekend die hij in het bijzonder bestudeerde. Dat waren de Satya-siddhi sāstra waarin een uiteenzetting over het universum wordt gegeven, en de Mahāyāna Sàmgraha, een Abhidharma-werk, en meer bepaald een yogacara-werk(3).
Er wordt gezegd dat Xuanzang niet zozeer naar het Westen (India) af wilde reizen om daar sūtras te halen — die waren er al in voldoende aantal in China, maar om leraren te vinden die de verschillen tussen de diverse Dharma-opvattingen konden verklaren. We moeten daarbij niet vergeten dat het antieke chinese filosofische denken vooral gericht is op harmonie, in overeenstemming met de confucianistische leer, en daarmee op het overbruggen van kloven, of gladstrijken van verschillen.
Wat Xuanzang in ieder geval naar China wilde halen was de in omvang kollosale Yoga Sāstra, de verhandeling (Sāstra) over meditatie in de opvatting van de yogacara-denkers.
Omdat China verlaten zonder toestemming van de overheid niet mogelijk was, glipte Xuanzang op een zekere dag over de grens in de hoop dat zijn overtreding hem bij terugkeer wel vergeven zou worden. En bij terugkeer bleek de keizer hem inderdaad die vergiffenis wel te willen schenken — een monnik, da's heel wat anders dan iemand die geld verdienen kan voor het vaderland.
Nadat Xuanzang zich in ongeschikt gezelschap door de Taklamakan-woestein had geworsteld, zo zegt zijn reisverslag, reisde hij westelijk zo ver als het pakistaanse deel van Kashmir en de Bamiyan-vlakte, en bereisde vervolgens de lengte en breedte van India vooraleer enige rust te vinden in de universiteit van Nalanda waar hij jaren studeerde en leringen aanhoorde.
Naast het verzamelen van originele geschriften, en het voor de terugreis gereedmaken van eigen vertalingen, is het in die zevende eeuw Xuanzang die voor het eerst overzichten verschaft van de verschillende boeddhistische stromingen en waar ze gevestigd waren. Zo trof hij de Sarvastivāda-stroming aan van Vārānasi (voorheen Benares) tot in de Pamir-passen. De Mahāsànghika vond hij vooral in Kashmir en het noorden van Afghanistan. Het Kleine Voertuig trof hij aan in oorden tussen het huidige Vaishali (oude naam Vesali) en Khotan, en stromingen waar hij geen naam of titel voor wist te vinden leefden in streken als het huidige Odisha, Kunduz, tot en met het zuidelijkste puntje van het indische continent. En uiteraard trof hij de sthāvira, de voorlopers van de/het theravāda aan op Sri Lanka.
Niet alle stromingen waren overal te vinden, maar waar Xuanzang ze aantrof leefden ze, uitzonderingen daargelaten, in zekere harmonie samen, vaak in het zelfde klooster, en mogen we wellicht concluderen dat een aantal van deze stromingen zich eerder van elkaar onderscheidden door de kleur van hun pij en de meester tot wie ze zich richtten om Dharma-uiteenzettingen aan te horen, dan door uitgesproken doctrinaire tegenstellingen. Het vroegste westerse onderzoek naar het boeddhisme heeft weliswaar grote nadruk gelegd op de verschillen in Dharma-opvattingen hier en daar, en hebben daar scherpe tegenstellingen gezien zoals dat in de grieks-christelijke wereld nu eenmaal gebruikelijk was, maar vergelijking van geschriften — zie daarvoor bijvoorbeeld de Avatámsaka soetra — toont een veel milder en complexer beeld dan aanvankelijk werd aangenomen.
In 645, op de zevende dag van de eerste maanmaand, werd Xuanzang, na een terugreis die zo mogelijk nog gevaarlijker was dan de heenreis, met pomp and circumstance ingehaald in Ch'ang-an. De Eerste Luitenant van de stad had een delegatie uitgezonden om hem feestelijk in te halen. Een menigte monniken droeg de relieken, afbeeldingen en boeken de stad binnen die Xuanzang op zijn reis bijeen had gegaard. De menigte trok naar het Hung-fu-klooster, en langs de weg stonden de toeschouwers rijen dik.
Nog diezelfde maand reisde Xuanzang naar Loyang en had daar een onderhoud met de keizer T'ai Tsung die hem aanried zijn reisverhaal op schrift te stellen, hetgeen gebeurde, wat wilt u! Na enige tijd werd Xuanzang aangesteld als het hoofd van een vertaalbureau in Ch'ang-an, en daar ging hij aan de slag met een groep van twaalf goedgeschoolde monniken en veel klerken die het penseel hanteerden. Tijdens de twintig jaar die daarop volgden vertaalde Xuanzang's bureau zeventig teksten. Hoewel hij een strikte procedure opstelde volgens welke vertaald en gecorrigeerd moest worden, gaan deskundigen ervan uit dat de werken die Xuanzang's voorganger, de Zijderoute-monnik Kumārajīva maakte, leesbaarder zijn. Niettemin is het werk dat Xuanzang vooral heeft gedaan aan de yogācāra-filosofie zijn belangrijkste wapenfeit geworden.
Dan Lusthaus maakt er in het september 2003-nummer (vol. 3) van "International Journal of Buddhist Thought & Culture" op opmerkzaam dat Xuanzang twee dagen voor zijn dood, op zijn sterfbed, zijn begrip van de leer van de Hart Sutra onder woorden bracht. De Hart Soetra is onderdeel van de Perfectie van Wijsheids-collectie van mahāyāna-teksten. Wanneer een monnik op zo'n cruciaal moment een dergelijke uiting doet, dan wordt dit beschouwd als een teken dat hij verlichting heeft gerealiseerd. Wat Xuanzang zei was, "Het aggregaat(4) van materie is ledig; die van perceptie, concentratie, intentie, en bewustzijn zijn dat ook. De sfeer van zien is ledig, en (alle sferen) tot en met de sfeer van bewustzijn zijn ook ledig. En (alle sferen van zintuiglijk waarnemen) tot en met de sfeer van de faculteit van samenstellen in de geest zijn ledig. Onwetendheid is ledig, en (alle schakelingen in het rad van wedergeboren worden; de keten van 12) tot en met ouderdom en dood zijn ook ledig. Zelfs verlichting is ledig, en het ledige zelf is ook ledig."
De pelgrim-monnik Fa-hsien (spr.: fa hjèn) ging Xuanzang tussen 405 en 411 voor, en Ijing (spr.: ie-djing) zou hem midden zevende eeuw volgen. Zij zijn zo ongeveer de enige bronnen die ons iets vertellen over de ontwikkeling van het boeddhisme tussen de vijfde en midden zevende eeuw. En er is een reisverslag van de koreaanse monnik Hyech'o (704?-787) die door noordwest India en Centraal Azië reisde. Hyech'o schreef zijn verslag in 722. Het originele manuscript is in handen van de Nationale Bibliotheek van Frankrijk (2010). Veel andere bronnen hebben we niet.
Noten :
(1) Tri pitaka betekent Drie Manden. De Drie Manden zijn de drie collecties boeddhistische geschriften.
(2) Dit betekent dat tegen de eerste helft van de zevende eeuw de chinese monniksgemeenschap in staat was gebleken orde te scheppen in de verschillende Dharma-opvattingen die pêle-mêle vanuit Dunhang het land werden binnengedragen, en fluks werden vertaald in vertaalbureaus waar immigrant-monniken de leiding hadden, waarschijnlijk bijgestaan door meertalige handelaren of zonen van handelaren-karavaanleiders.
(3) Zie Avatámsaka Soetra, boek 18 en de introductie tot de Lankāvatāra Soetra.
(4) Vaak wordt het woord vertaald met aggregaat. Het boeddhistisch Hybr.Sanskriet woord luidt "skandha" (Lankāvatāra Soetra, II, voetnoot 2). Ledig of "sunyā" vindt men hier eveneens.
(augustus 2007/okt. 2019)
Bronnen:
Les Sectes bouddhiques, A. Bareau 1955;
The Real Tripitaka, A Waley 1952
|