Uit het archief van www.buddha-dharma.nl





BODHISATTVAS UIT HET
GROTE VOERTUIG VAN HET BOEDDHISME




In oktober 2020 schrijf Naman P. Ahuja in het voorwoord van het door hem geredigeerde "Phanigiri, interpreting an ancient Buddhist site in Telegana" hoe zijn team besloot alle vaktermen en namen uit het boeddhisme in het klassieke Sanskriet te hanteren, het Sanskriet zoals dat gehanteerd is door de samenstellers van de teksten die aan de basis van het hinduïsme liggen, met name de veda (meerv.). Zo volgden ze ook het advies van Gouriswar Bhatta-charya en Prata-paditya Pal om in plaats van "bodhisattva" met 2 t's, "bodhisatva met 1 t te schrijven.
Het probleem daarbij is dat een aantal woorden uit het boeddhisme, en dan hebben we het over het Hybrid Sanskriet, een aantal namen en termen kent die in het klassieke Sanskriet niet voorkomen. Het meest pregnante voorbeeld daarvan is de naam bodhisattva. Het ook in het klassieke Sanskriet voorkomende woord sattva (wezen, bestaande) wordt met 2 t's geschreven, terwijl het Pāli het woord satta kent, zelfde betekenis, ook 2 t's. Er is dus geen reden om van het -sattva in bodhisattva (verlicht wezen, of verlichtingswezen), of van het Pāli bodhisatta dat het klassieke Sanskriet in deze samenstelling van de twee woorden bodhi (verlichting) en sattva / satta (wezen) niet kent, ook maar één t af te halen.

Inleiding

Wanneer we er van uitgaan dat de Pāli-canon uit de theravāda-stroming van het boeddhisme de oudste tekstlagen bevat, dan vinden we in die collectie canonieke werken, in de Nikāyas, bijvoorbeeld in de Majj-hima Nikāya I, p.17, maar ook in andere geschriften, de plaatsen waar voor het eerst het woord "bodhisatta" gebruikt wordt. Daar wordt Sakyamuni Boeddha gevraagd naar zijn levensloop en In die MN-tekst zegt hij: "O Brahmaan, in de tijd voorafgaand aan mijn Volledige Verlichting, toen ik nog een bodhisatta was, nog niet Volledig Verlicht, kwam dit me in gedachten: ... ."(1)

Behalve op een enkele andere plaats waar zeer summier gesproken wordt over de toekomstige Boeddha op aarde, Maitreya, komt het woord bodhisatta in de Pāli (en Sarvasti-vāda-) canon verder alleen nog voor in latere (apocriefe) teksten zoals de Buddha-vamsa, de Carya-pitaka, en vooral in Buddha-ghosa's werken waar hij zegt: "Een bodhisatta is verbonden met kennis (wijsheid); de betekenis is die van intelligent mens, een man van inzicht, een wijze. Omdat hij zijn voornemens opvatte aan de voet van voorgaande Boeddhas, is deze man een wijze geweest, niet zomaar een dwaas (andha-balo). Daarom wordt hij bodhisatta genoemd.(2)(3)

In de laatste collectie teksten in allervroegste Pāli-manuscripten, waarvan zelfs de meest kritische taalkundigen toch wel zullen aannemen dat deze zowel vroeg als authentiek zijn, de Sutta Nipāta, komen we een tekst tegen over de keus die een man kan maken die de 32 fysieke kenmerken van een Groot Mens (Mahā-purúsha) heeft. Het staat niet alleen in de Sutta Nipāta, maar ook in de iets latere Cakka-vàtti Sutta. Maar laten we deze SN-tekst als de vroegste en daarmee meest betrouwbare bron hanteren. In de Vatthu-gāthā van de SN (PTSF.183: 1002) worden dan de twee keuzen voorgesteld die zo'n Groot Mens kan maken: ofwel de wereld veroveren, ofwel een boeddha worden. Er staat: Hij kan voor het leven van een burger kiezen, het leven thuis. Dan zal hij de wereld veroveren, niet door macht en kracht, maar door waardigheid (virtue in het Engels, virtu in het Oud-Frans):
(Sace agāram ajjhāvasati, vijjeyya paṭhavim imam adandena asatthena dhammena-m-anusāsati.)

Deze woorden worden gesproken door de 102 jaar oude brahmaanse asceet Bāvari die zijn leerlingen naar Boeddha stuurt omdat hij gehoord heeft dat Boeddha de 32 kenmerken heeft (en hijzelf er "maar" 3. Boeddha zal Bāvari prijzen en zeggen dat hij, binnen de religieuze lijn die hij gekozen heeft, het hoogste heeft behaald wat er daar te behalen valt).
De leerlingen van Bāvari zijn, eenmaal ingetreden als Boeddha's leerlingen, grote namen geworden. Ze zullen door iets latere generaties die zich na het scheiden in twee hoofdfstromingen terugtrokken in positieve zin herinnerd worden. Of Bāvari's woorden over de keuze een Groot Mens te worden, meer bepaald de mogelijkheid te hebben om aan boeddhaschap voorbij te gaan en te kiezen voor de carrière van wereldveroveraar", hebben bijgedragen aan het ontstaan van de mahāyāna-boeddhistische bodhisattva-doctrine is een legitieme vraag die pas beantwoord mag worden zodra er een manuscript gevonden wordt waarin die bevestiging zwart-op-wit gegeven wordt.

Voordat we daar aankomen lezen we in de Kleine Kroniek hoe een koning met de naam Buddha-dāsa (Boeddha's dienaar), een kleinzoon van de infameuze koning Mahāsena (Grote Krijgsheer, 277 - 304 nC), uitdrukkelijk "bodhisatta" wordt genoemd. Er wordt dan gesproken vanuit de Pāli-, c.q. theravāda-traditie. Deze koning Buddhadāsa onderscheidt zich als ingenieuze heelmeester en wordt als zodanig op handen gedragen: "De koning leefde in alle openbaarheid (21ste eeuw: transparantie) voor zijn volk het leven dat bodhisattas leven met karuná (zorgzame sympathie) naar alle wezens ...". Verder in deze door W. Geiger vertaalde teksten (PTS, Londen 1971) die werden samengesteld tijdens de (europese) Middeleeuwen, komen we een koning van het rijk van Anuradha-pura tegen, Dhatu-sena (ca 5de eeuw), die "in het beeldenhuis van de Bahu-mángala-cetiya" (tsjeeti ja = stoepa-hal) ... "bodhisatta-figuren" liet oprichten.

Een zelfde opvatting als de Pāli-canon huldigt toont de vroegste mahāyāna-collectie geschriften, de Perfectie van Wijsheid of Prajña-paramitā-collectie. Maar daar wordt er een nieuwe, tweede betekenis aan toegevoegd: de bodhisattva is niet alleen een wezen dat naar verlichting streeft, maar is verlichting zelf. Zo citeert Yu-ichi Kaji-yama in zijn "On the meanings of the words Bodhisattva and Mahāsattva in Prajñaparamitā literature" de commentator Hari-bhadra's werk waar deze zegt: "Hij (de bodhisattva) is verlichting omdat hij naar verlichting tracht door middel van wijsheid(sontwikkeling), en hij is een levend wezen omdat hij, dankzij zijn grote mededogende geest, de gestalte van een wezen aanneemt.(4)

We zien een tussenstadium in het bodhisattva-debat ook in de Caitika-stroming(en) (spreek: tsjiàtika) over wie in de tweede eeuw voor het eerst wordt gesproken. De losvaste stroming die de Caitika moet zijn geweest, groepen monniken die vanuit het indiase Ganges-basin naar het zuiden verdwenen, met name naar de Andhra-regio waar ze grottempels in de rotswand uithakten, hadden een uitgesproken mening over de bodhisattva. De Caitika waren van mening dat de bodhisattva, dat wil zeggen, degeen die op weg is naar volledig boeddhaschap, nog wel degelijk na dit leven naar een lager en ongelukkig bestaansniveau (dúr-gati) kan tuimelen.
Mocht deze caitika-opvatting in ongeveer dezelfde tijd tot stand zijn gekomen als het zesentwintigste boek van de Avatámsaka Soetra, de Tien Stadia, dan zien we hier een van die voorbeelden waarbij stromingen met elkaar op afstand in debat gingen. Dat zesentwintigste boek van de Avatámsaka nuanceert het caitika-standpunt door tien bodhisattva-stadia te introduceren, en geeft hen deels gelijk door te stellen dat het tot op het achtste stadium nog steeds niet veilig toeven is, en dat er pas daarna de zekerheid van boeddhaschap is.
Dat boek over de Tien Stadia spreekt niet over inherent boeddhaschap; dat is een thema dat weer iets later aan het oppervlak komt zoals hierna wordt getoond.

Want het duurt dan tot mahāyāna-, of Grote Voertuig-werken van iets latere datum voordat het woord bodhisattva - maar nu dan ook veelvuldig - in een totaal nieuwe context gebruikt gaat worden. In die vroege Grote Voertuig-werken worden de namen Arhat, d.w.z. de Verlichtte die de Vier Stadia van Meditatie-concentratie (dhyāna) heeft doorlopen, en de bodhisattva met elkaar in contrast gesteld, en is een bodhisattva een 'Verlichtend Wezen', een wezen dat heel actief anderen bijstaat op het pad naar Boeddhaschap.
Met name naar aanleiding van een november 2014 uitzending van Kunst en Kitsch, een waardering gedaan door de heer Bouwman, moet er nadrukkelijk op gewezen worden dat het concept bodhisattva of bodhisatta niet tot het hinduïsme behoort; het klassieke Sanskriet kent dit woord niet, het is een vondst van monialen die het klassieke Sanskriet hier en daar enigszins wijzigden en aanvulden met woorden uit andere streektalen van het serindische continent.

(Over het vierde dhyānische stadium, dat van de anagámin, volgens het zuidelijke boeddhisme, is in januari 2014 een aparte pagina gemaakt.)

Vergelijken we hoe de mahāyāna Avatámsaka soetra en de Lotus soetra de begrippen bodhisattva-mahāsattva en bodhisattva (zonder 'mahā') behandelen, dan zien we dat De Tien Stadia, opgenomen in de Avatámsaka-collectie de begrippen redelijk uitgebreid uiteenzet, en dat de Lotus soetra dit niet alleen niet doet, maar in het expliciete onderscheid dat daar tussen beide grootheden worden gemaakt, beslist de Avatámsaka volgt. Dat zegt ofwel iets over de tijd waarin beide collecties teksten onstonden (de Lotus die volgt op de Avatámsaka), danwel over de bijna-zekerheid dat hier beide collecties doorheen de tijd aanvullingen hebben gekregen (want het omgekeerde, dat de Avatámsaka de Lotus parafraseert komt ook voor).

Totaan het verdwijnen van de eerste gemeenschappen van de Abháya-giri- en [d]Jeta-vana-kloosters op Sri Lanka, was de mahāyāna ook aanwezig op dat eiland. In de vierde eeuw werd in de buurt van Colombo in opdracht van koning Siri-sangha-bodhi een stūpa gebouwd. Van deze koning is bekend dat hij een mahāyānist was, en dat hij het bodhisattva-ideaal, zo zegt een legende die niet al te letterlijk te nemen is, waar probeerde te maken door zijn hoofd te schenken aan een landbouwer die niet tevreden was met het zijne.
Het is, nogmaals, een legende en geen waar gebeurd verhaal, maar het geeft aan dat het mahāyānistische concept van bodhisattva bekend was op een eiland dat enkele eeuwen later exclusief theravādin zou worden en zich met name zou gaan afzetten tegen het mahāyāna bodhisattva-concept.

Die nieuwe opvatting over de bodhisattva als gids wordt dan in nog weer latere tijden uitgebreid tot zelfs niet-ademende dingen zoals de wierookwolken die in de ochtend vanuit de tempelhal opstijgen en meehelpen de geest van de recitanten voor die dag in de juiste richting te zetten.

Er is in het Pakistaanse Tàxila een zilveren rolschildering gevonden die zou dateren van het jaar 136 WJ, waarop het woord bodhisattva voorkomt in een samenstelling bodhisattva-gaha, bodhisattva-kapel.
In het derde jaar van de Kashmir-Gandhāra-koning Kánishka, tijdens zijn derde regeringsjaar, brachten de monnik Bala (kracht) en de non Buddha-mitra (Boeddha's vriendin) een bodhisattva-beeld vanuit de plaats Máthura naar het oosten, naar Kosambi. Hun tocht duurde vierenveertig dagen.
Al bij de start van de eerste chinese vertaalbureaus onder leiding van de monnik An Shih-kao waren "De complexiteiten van het bodhisattva-leerstuk al bekend", zegt L.R. Lancaster in zijn "The Bodhisattva Concept."

De chinese chan- of zen-meester Huangbo Xiyun (of Huang Po in oudere vertalingen), die overleed in 866 of 867, en die de aartsvader is van de Lindji of Rinzai zen-traditie, een traditie die genoemd is naar zijn leerling Linji Yixuan die overleed in hetzelfde jaar 866, zei in een van zijn redes: "Alle kwaliteiten waarvan de grote bodhisattvas de archetypes zijn, zijn inherent in de mens." (Uit Chuanxin fayao: de Essentialia over de Transmissie van de mind-dharma, T.48: 380a — als op andere plaatsen heb ik nog geen adequate nederlandse vertaling voor het woord 'mind' weten te vinden.)

De bodhisattva-carrière begint op het niveau van de gewone mens, voorzover we ons gewoon mogen noemen, en eindigt op een onzegbaar niveau waar nog slechts boeddhakwaliteit is. En aangezien Boeddha alle kwaliteiten is, zijn de manifestaties daarvan, de Bodhisattvas, ontelbaar.
Op het niveau van de gewone mens neemt men zich voor de bodhi-citta te ontwikkelen, de permanente staat van geest die gericht is op het bereiken van boeddhaschap doorheen het weldoend aanwezig zijn in de wereld. Ook hier is een contrast met het vroege Arhat-ideaal. In die vroege opvatting wordt gezegd dat men zich eerst zelf maar eens moet bevrijden, d.w.z. Arhat worden, vooraleer men anderen kan helpen - want fouten zijn gemakkelijk gemaakt. De aspirant-bodhisattva neemt ofwel dat fouten maken op de koop toe, ofwel springt niet verder dan zijn/haar polstok op dat moment lang is.

Tot niet zo lang geleden werd in het Westen gezegd dat de bodhisattva, die op het hoogste niveau, zijn verlichting uitstelt om de wezens bij te kunnen staan. Dat is onjuist. Verlichting is er altijd al geweest, in ieder wezen, het moet alleen geactualiseerd en gerealiseerd worden. Dat is, lezen we de mahāyāna-geschriften er op na, hetgeen de bodhisattva dan ook doet. Als gevolg beseft deze dat er "niets te bereiken valt" zoals het zen-adagium luidt. Boeddha en Bodhisattva waren en zijn een.

De, als levende traditie uitgestorven, dharma-gupta, waarover wordt gesproken in de pagina over de Kizil-grotten, kende een tot onze tijd overgeleverd commentaarwerk waar de vroeg-mahāyānistische bodhisattva-opvatting wordt verwoord zoals die ook wordt aangetroffen in de Avatámsaka soetra. De beschrijving van de dharma-gupta-bodhisattva vindt u in de inleiding tot de bespreking van die soetra onder het hoofdje "De connectie met de dharmagupta-stroming".

Het pad van de bodhisattva wordt uitgebreid beschreven in een van de boeken van de Avatámsaka soetra. Er is echter nog een ander boek in diezelfde soetra, het laatste, waarin een jongeling genaamd Súdhana 52 geestelijk leiders en leidsters bezoekt vooraleer hij op het eindpunt is aanbeland. Hier worden de in Azië zeer populaire 52 stadia van bodhisattvaschap beschreven. Dat in deze legendarisch-mytische ruimte tijd afwezig is, blijkt uit het feit dat Súdhana aan het eind van zijn lange zoektocht nog steeds een jongeling is. Hij heeft dan echter wel zijn Boeddhaland, dat wil zeggen, zijn boeddhistische praktijk-theorie bereikt, en nodigt vervolgens anderen uit naar zijn land te komen, dat wil zeggen, met hem te cultiveren tot aan Boeddhaschap. Op geen moment in deze tekstencollectie wordt deze jongen een bodhisattva genoemd, en zelfs wanneer hij aan het eind een verklaard verlichte is, is dat niet onder deze noemer van bodhisattva, ook al heeft hij dan zijn eigen "land" waarheen hij andere cultivatoren uitnodigt. Met andere woorden, de appendix, boek 39 van de Avatámsaka suggereert dat er stadia overgeslagen kunnen worden.
Súdhana's zoektocht eindigt waar ze begon, namelijk aan de voeten van Samanta-bhadra bodhisattva, geestelijk broer van Manjushri bodhisattva die in datzelfde boek over Súdhana en diens zoektocht niets dan lovende woorden heeft over Samantabhadra.

Op de Engelstalige paginas met een commentaar op de "Formless Gatha" van zenpatriarch Huineng (spreek ongeveer: hwei-neng) vinden we een heldere uiteenzetting van het begrip bodhisattva zoals deze traditie dat ziet.

Het is mogelijk de indiase Vishnu-devoot (váisna-vist) Ksémendra die als een van de laatsten een 'oorspronkelijke' tekst over de bodhisattva heeft afgeleverd, in het jaar 1052. Dit door een hindu met voorliefde voor het boeddhisme geschreven manuscript dat de naam Bodhisattvāvadānakalpalatā draagt is bewaard gebleven in Sanskriet- en tibetaanse blokdrukafdrukken, en werd vertaald en van commentaar voorzien door Marek Mejor (Tokyo 1992). We hebben het aan deze Ksémendra te "danken" dat vaisnavisten Boeddha zijn gaan zien als de 9de avatar (schijngestalte) van hindugod Vishnu — heel fijn.

1.: bodhisattva avadāna kalpalatā: een bericht over de glorieuze daden (avadāna) van de bodhisattva, een reciet dat als de fabuleuze klimplant (kalpalatā) [volgens het vaisnavisme] alle wensen in vervulling doet gaan.
De heer Mejor heeft het begrip kalpalatā niet gewaardeerd naar zijn religieuze, vaisnavistische betekenis. Hij heeft er voor gekozen eenvoudigweg een woord als "liaan" als vertaling aan te bieden; het leven is al moeilijk genoeg.




Bodhisatta en Bodhisattva betekenen allebei hetzelfde. Het eerste woord is een weergave in de taal die Pāli heet, en het tweede is wat genoemd wordt Hybride Sanskriet. Zie voor Pāli de bijdrage over het Boeddhisme in Odisha.
De Hybrid-Sanskriet-naam "bodhisattva", resp. het Pāli "bodhisatta" komt niet in het klassieke Sanskriet voor. Dat wil zeggen dat het hinduïsme zoiets als "bodhisattva" of "bodhisatta" niet kent. Het is een boeddhistisch stukje taalvernieuwing geweest door monniken-schrijvers die de woorden "bodhi" (verlichting, wijsheid) en "sattva", resp. "satta" (wezen) aan elkaar knoopten.
In het Chinees wordt het woord verbasterd naar "Pusa"; in het Vietnamees heeft men het over "Bô tát" ("mahāyāna" heet daar Bac Tông); in het Tibetaans spreekt men van "jangchub sempa"; in het Japans is het "Bosatsu", en in het Koreaans spreekt men van "Bosal".

Uitspraak van moeilijke namen: De U wordt uitgesproken als OE; de C en CH worden uitgesproken als DZJ; de G wordt uitgesproken als in het engelse 'good'; de J wordt uitgesproken als DJ, en dhyāna = djáána.

(1) mayham pi kho brāhmana pubbe va sambodhā anabhisambuddhassa bodhisattass'eva sato etad ahosi ...

(2) De Sarattha-ppakasini, Vol.II, p.21: bodhiyā satto bodhisatto. ñanavā paññavā pandito to attho. purimabuddhānam hi pādamûle abhinihārato patthāya pandito va so satto, na andhabālo ti, bodhisatto.


(3) Buddhaghosa wordt in de Kleine Kroniek (Çūlavamsa), een van de twee collecties die de geschiedenis van Sri Lanka bevatten beschreven als iemand die leerling was van een noord-indiase monnik met de naam Révata. Buddha-ghosa "componeerde" een commentaar op de paritta in het sinhalees (de taal van de Sinhala bevolkingsgroep van Sri Lanka). De ouderling Révata stelde vast dat alleen de paritta-teksten als zodanig bekend waren in "Jambu-dvipa" (India), maar niet het commentaar. Buddhaghosa trok daarop naar Ceylon (Sri Lanka) en verbleef in het rijk van Anuradhapura, "juist in de tijd van deze koning (Mahānāna). Het was op Sri Lanka dat Boddhaghosa zijn bekendste werk de Visuddhi-mágga schreef, zegt de Çūlavamsa.

(4) Prajñābalena bodhyālambanād bodhiś cāsau mahākrpāśayena sattvālambanāt sattvaś ceti bodhisattva ity uktah, yathā 'śbhālambanasamādhir aśubheti.

Laten we voor ogen houden dat in religieuze zaken de woorden 'waar' of 'onwaar' niet gelden. Een religieuze opvatting is een opvatting en geen wetenschappelijk verifeerbare stelling. Hier geldt een ander universum.





Het doen verrijzen van de Tien Geestesgesteldheden in de Bodhisattva
Het volgende is een sectie uit de Mahāratnakūta soetra, bewaard in de Taishô-collectie onder nr. 310. Boeddha richtte zich tot Maitreya en zei, "Maitreya, deze tien geestesgesteldheden kunnen niet tot ontstaan gebracht worden door een gewone verdwaasde en niet van vaardige middelen voorziene mens die nog vol mentale bezoedelingen steekt. Wat zijn die tien?
  1. Als eerste moet je een geest vol onbaatzuchtige vriendelijkheid ontwikkelen naar alle wezens, zonder ze kwaad te willen doen, of schade te willen berokkenen.
  2. Ten tweede moet je groot mededogen ontwikkelen naar alle wezens met een geest die niet gericht is op hen lastig vallen of hen van hun stuk brengen.
  3. Ten derde moet je je leven willen geven waar het alle ware Dharmas (Leringen) van de Boeddha aangaat, en moet je blij zijn dat je ze mag beschermen.
  4. Ten vierde moet je naar alle dharmas (leerstellingen) oneindig geduld en verdraagzaamheid betrachten, met een geest die niet gericht is op hechten of grijpen-naar.
  5. Ten vijfde moeten je gedachten gericht zijn op de ware vreugdevolle geest, en moet je niet begerig zijn naar winst, ondersteuning (door anderen), of respect.
  6. Als zesde moet je Boeddha's wijsheid te allen tijde zoeken, met een geest vrij van vergeetachtigheid en slonzigheid.
  7. Ten zevende moet je naar alle wezens respectvol zijn, met een geest vrij van verachting of minachting.
  8. Ten achtste moet je je niet inlaten met discussies over wereldse zaken maar een vastberaden geest ontwikkelen die de Factoren van Verlichting nastreeft.
  9. Als negende moet je (in je eigen geest) het Boeddhazaad zaaien, met een zuivere geest die niet bezoedeld of bevlekt is.
  10. Ten tiende moet je alle karakteriseren van Tathāgatas (Boeddhas - Zo-gekomenen) opgeven en van je werpen, met een geest die hen voortdurend voor ogen houdt.

Maitreya, dit wordt "Het doen verrijzen van de Tien Geestesgesteldheden in de Bodhisattva" genoemd. Het resultaat van deze geestesgesteldheid is wedergeboorte in de Wereld van de Hoogste Vreugde (=Verlichting) van Amitābha Boeddha. Wanneer iemand deze tien geestesgesteldheden nastreeft, verkrijgt hij eenpuntigheid van geest. Het is dan onmogelijk dat hij, de wens tot wedergeboorte in dat land koesterend, er onder deze omstandheden niet zou geraken; dat is onmogelijk."