DE ZES CONCILIESVan Kosambī in India (UP) rechtstreeks naar de Aluvihāra op Sri Lanka?De stad Kaushambhī / Kosambī heeft een belangrijke rol gespeeld in het bekend raken van het op de eerste pagina beschreven schisma. Koning Asoka of Ashok[a] (ca 268 en ca 232 Vc) liet daar een pilaar oprichten — zoals hij dat elders ook deed — met bepaalde vermaningen of mededelingen er op ingekrast. De "Kosambī-tekst" verwijst naar het derde "concilie", om het zo te noemen. De tekst was een waarschuwing aan de bevolking van Kaushambhī / Kosambī: die manschappen die daar in het wit gekleed door de dreven gaan, en die zeggen dat ze monniken zijn in de traditie van Gautama / Gotama Boeddha, worden door mij en mijn broer in ieder geval niet meer als zodanig erkend. Kosambī werd de nieuwe hoofdstad van de toenmalige staat Vatsa, Matsya, of Vamsa nadat de stad Hástina-pura (de olifantenstad) door een overstroming was getroffen. Hástina-pura bestond tussen ca 1500Vc tot ca 300nC. Het heeft eeuwen geduurd voordat daar weer sprake was van bewoning. Maar zelfs op oude kaarten zien we niet meer waar deze stad gelegen zou kunnen hebben. De "Kosambisutta" (Samyutta Nikāya 12.68) staat in een traditie van spreken over de kernwaarden en "kernkennis" (nieuw woord) van het vroege boeddhisme. Hier wordt nog eens de leer over het voorwaardelijk, afhankelijk ontstaan uiteengezet. De "Kosambiyā Sutta" (MN 48) echter, begint met een dispuut tussen monniken die samenzitten in de vihāra die geschonken was door een zekere Ghósita. (De dochter van de "vedische ziener" (rsi) Kasivan droeg de naam Ghosa(1). Deze familie leefde in het huidige Bihar waar een van de rijkjes Mágadha heette. Het "Magadhees" is de taal geweest die onze historische Boeddha gesproken zou hebben. Er zijn er die "Magadhees" en Pāli als een en dezelfde taal willen zien. We moeten onthouden dat tijdens Boeddha's leven de term "boeddhisme" nog niet bestond, en dat de overgrote meerderheid van de bevolking nog brahmaans / hindu was.) Verder met de MN 48: het einddoel van de tocht die de monnik maakt richting verlichting wordt in de MN 48 omschreven met "de volkomen vernietiging van 'anguish' ", en de weg daar naar toe zijn "de zeven factoren die nodig zijn om 'de stroom binnen te gaan' (sotā-pati)". Die zeven zijn de eerste van de vier stadia op weg naar volkomen verlichting. De I.B.Horner-vertaling van de Pāli Text Society geeft de vakterm niet voor 'anguish', maar we mogen er van uitgaan dat hier dukkha zal hebben gestaan. Bovendien wordt in deze leerrede gewag gemaakt van opgebiechte overtredingen van de monniksregels. Dat maakt de tekst tot een late, omdat Boeddha zelf er klaarblijkelijk lange tijd de voorkeur aan heeft gegeven slechts — als slechts een goed woord is — de Ovāda Patimokkha te onderwijzen, een korte set vermaningen die pas na verloop van jaren uitgegroeid is tot een boekje vol met "doe dit niet's" en "doe dit wel's". Dat daargelaten zouden we kunnen overwegen dat Kaushambhī / Kosambī na de overstroming van Hástinapura plotseling overbevolkt raakte, en dat er vanuit Kosambī, vanaf ca het jaar 300, een beduidende monnikenmigratie moet hebben plaatsgevonden richting Sri Lanka. Daar was de theravāda-canon al vastgesteld, gecatalogiseerd, gesystematiseerd, en waar nodig gekopieerd. Er kon eigenlijk niets meer bij — hoewel we in de commentaar-literatuur passages tegenkomen waarin de monniken op het eiland reizigers naar het vasteland op het hart drukken alle manuscripten mee terug te brengen waar ze maar de hand op kunnen leggen. We kunnen dus niet zeggen dat de MN 48-tekst ná het jaar 300nC tot stand is gekomen, maar we kunnen ook niet zeggen dat deze tekst met zekerheid tot een van de eerste teksten behoorde die drie maanden na Boeddha's overlijden werden opgetekend. (1) R. Choudhary, "History of Bihar", 1958, p.3 |
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme |