Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






DE ZES CONCILIES

Betekenis van de boeddhistische Concilies voor het verspreiden
van de Boeddha-Dharma


Het eerste concilie
Het tweede concilie
Het derde concilie



Drie maanden na het overlijden van Sakyamuni of Gáutama Boeddha, ca. 544 voor WJ, was de eerste boeddhistische canon-bevestigende bijeenkomst afgelopen, en in 1954 vond de laatste van een serie van deze bijeenkomsten plaats.
Dit waren samenkomsten waarbij de Leerredes voor het eerst werden opgeschreven, en waar latere bijeenkomsten op doorgingen met het zetten van punten en kommas. Schrijf-, spel- en interpretatiefouten en interpuncties werden onder de loupe genomen en verbeterd. Het ging hier niet om het waar of niet waar van wat er geschreven staat, noch om het invoegen of weglaten van teksten uit een leergebouw. Alles wat bekend was werd bewaard, afgestoft en ondergebracht. Vanaf de derde redactionele bijeenkomst werden er nieuwe werken, resp. nadere uitwerkingen van bestaand materiaal aan de voltallige vergadering voorgelegd. Dit zorgde voor het ontstaan van een zekere instabiliteit binnen deze bijeenkomsten van seniores. Bovendien was het zo dat groepen monialen die zich over het aziatisch continent verspreidden na verloop van tijd voorkeuren aan de dag gingen leggen voor selecties, voor bepaalde canonieke werken die ze vanuit het moederland van het boeddhisme aangereikt hadden gekregen of zelf hadden meegebracht van reizen. En we zien hoe die werken werden geïnterpreteerd afhankelijk van de omgeving waar ze terecht kwamen.
In de eeuwen na Boeddha's overlijden kwamen nieuwe werken tot ontstaan die uiteraard door de schrijvers en hun achterban werden aanvaard, maar niet door anderen — voor zover die anderen er al van op de hoogte waren, want geografische gegevenheden maakten dat men heel lange tijd maar mondjesmaat bekend raakte met het doen en laten van de anderen achter die hoge berg of aan de andere kant van het water.

Aan de hand van een Birmese, een min of meer algemene, en een Tibetaanse lijst lopen we die "Concilies" af, en kijken waarom ze werden gehouden, wat er gebeurde, en wat de resultaten ervan waren.
Het eerste Concilie
Zeven dagen na Boeddha's overlijden oordeelde de getalenteerde en invloedrijke Ouderling Káshyapa (Kássapa) dat het nodig was Boeddha's woorden op schrift te stellen om zo bewaard te worden voor volgende generaties van monniken die zich inmiddels wijd en zijd verspreid hadden, terwijl de monnik Upāli de noodzaak zag de levensregels nog eens te bevestigen. Over het algemeen wordt daarvoor verwezen naar de Pāli-teksten de Vinaya Pitaka II.284 - 287 en de Dīgha Nikāya II.154. Een verdere opsomming van manuscripten die bewaard zijn gebleven uit latere stromingen vinden we onder https://www.sacred-texts.com/journals/mon/1stbudcn.htm .
Naar de mening van de Birmese traditie begon dat eerste Concilie op de vollemaandag van de maand wagaung (augustus), en duurde zeven maanden. Ze werd gehouden op de berg Vebhára nabij Rajgir, India, in de Zeven Grotten, of, zoals de Birmese samenstellers zeggen, in het Zeven Grotten Paviljoen.
Daar kwamen ongeveer 500 Arhats, Verlichtten, bijeen. Alle bronnen zijn het er over eens dat het de voormalige kapper Upáli was die de Monniksregels, de Vinaya reciteerde - die aan de hand van zijn recitaties werd opgeschreven, en dat het Boeddha's neef en verzorger Ānanda was die de Leerredes, de Dharma (Dhamma) reciteerde. Ook deze collectie werd op schrift gesteld.
De bijeenkomst nam drie maanden in beslag. Aan het eind, zeggen vertegenwoordigers van de theravāda-traditie, de Traditie der Ouderlingen, dat de voorzitter, de eerwaarde Kássapa zo ontevreden was over het resultaat dat hij zich in een huisje, het Pippla stone house aan de voet van de berg opsloot om daar zijn heengaan af te wachten. De Chinese traditie zegt dat (Pāli) Kássapa (Skr.: Káshyapa) zijn drie pijen opnam en door de heuvels van Birma naar China trok om daar de eerste zen-patriarch te worden. In de Mogao-grotten is een thanka-achtige schildering gevonden waarop te zien is hoe Ksáhyapa in de denimblauwe pij van de nu niet meer bestaande mahisásaka-traditie door de bergen stapt. De reden voor de eerw. Kássapa's ontevredenheid lag in de interpretatie van een advies dat Boeddha op zijn sterfbed aan Ānanda had gegeven:
Ānanda, als de monniken dat nodig achten kunnen ze bepaalde regels uit de Vinaya aanpassen. Ānanda was zo overweldigd door verdriet dat hij vergat te vragen welke regels voor aanpassing in aanmerking zouden kunnen komen. Kássapa was daarom van oordeel dat alle regels precies zo gehandhaafd moesten blijven zoals Boeddha ze gegeven had, want "Als we de regels veranderen, zullen de mensen zeggen dat de discipelen van de eerwaarde Gáutama de regels al veranderden nog voordat de as van zijn crematie-vuur bekoeld was."

[De officiële geschiedschrijving van het chinese boeddhisme noemt niet Káshyapa, maar An-shih-gao de eerste monnik die de Boeddha-Dharma China binnen bracht, in het jaar 67WJ om precies te zijn (Zie het artikel 'Onderzoek in Iran').
Andere bronnen noemen koning Mingdi uit een dynastie tussen de 3e en 5e eeuw vC die een edict liet opstellen waarin "prins Ying van Chu" voor zijn euveldaden betaalt door al zijn bezittingen op te geven als offering aan Boeddha en de tempels. ]

Na dit eerste Concilie ging ieder weer op weg, en onderwees de Boeddha-Dharma zoals hij het gehoord en onthouden had. Meetorsen van dikke volumes beschreven palmbladen zal niet aan de orde zijn geweest.


Het tweede Concilie
Ongeveer honderd jaar later werd het tweede Concilie gehouden.
In 443 voor WJ kwamen monniken opnieuw bijeen in het Valukārama-klooster in de Indiase stad Vesáli (Vaisháli). In die regio heerste de Vàdji- of Vridji-clan, en monniken uit die clan waren tot een Dharma-interpretatie en leefwijze gekomen die de orthodoxen verontrustte.
Onder voorzitterschap van de eerwaarde Yasa vergaderden 470 monniken, gesteund door koning Kal-a-soka, zegt de Birmese bron.
Die vergadering zal in het teken hebben gestaan van de woorden die voorafgaan aan het tweewekelijks gezamenlijk reciteren van de Monnikscode: "Zou enige monnik hier aanwezig een overtreding hebben begaan, laat hem spreken. Zou enige monnik hier aanwezig geen overtreding hebben begaan, laat hem zwijgen."

De tibetaanse bron meldt dat er een scheiding van geesten kwam tussen de orthodoxen, de Sthávira, en de 'rekkelijken', de maha-sànghika - die nog lange tijd als een vroeg-boeddhistische groepering zou bestaan en verdween voordat, onder andere op basis van enkele mahasànghika-opvattingen, de mahāyāna, het Grote Voertuig gestalte had gekregen.

Een andere opvatting is dat het tweede Concilie uit twee sessies bestond: een sessie zo'n 60 jaar na Boeddha's overlijden, en een andere sessie nog weer 40 jaar later. De eerste sessie zou dan plaatsgevonden hebben in Vásali, en de tweede in Pátali-putra, het huidige Patna. Tijdens die laatste sessie zou een monnik genaamd Maha-deva vijf stellingen hebben gepresenteerd over de Arhat, de Verlichtte.


Het derde Concilie

Patapilutra

De indiase krant The Print van 18 september 2023 had een artikel over het antieke Pátali-putra, vandaag Patna, en in oude geschriften van het hinduïsme Pali-grama.
De foto bij het artikel toont pilaarrestanten waarvan wordt gezegd dat hier een gebouw heeft gestaan dat gebouwd werd in opdracht van Asoka (Ashoka, Asok, Ashok, ook deze paginas).

Het artikel heeft het over Faxian (ook Fa-hien) die over deze stad schrijft in zijn travelogue.
Dat is alles mooi en goed, maar de naam Pátali-putra, als stad waar Boeddha vaak verbleef — zie de leerrede over zijn laatste dagen en overlijden (DN 16 PTS: D ii 72), komt voor in de vroegste boeddhistische manuscripten, en Asoka leefde eeuwen na het overlijden van Boeddha. Dus of deze pilaarrestanten de alleroudste restanten van de de stad zijn blijft een onbeantwoorde vraag.

Het derde Concilie in de derde eeuw vC draaide uit op een verdere scheiding tussen orthodoxie en vernieuwers. Het woord schisma wordt hierbij veelvuldig genoemd, en er wordt aan herinnerd dat een schisma veroorzaken tot definitieve uitsluiting uit de Orde leidt. Zie daarvoor ook Lankāvatāra Soetra, de toelichting bij tekst 42.
Onder het bewind van koning-keizer Asoka waren, zegt de Birmese bron, zesduizend asceten het Asoka-klooster binnengedrongen en hadden zich daar breed gemaakt. Maar andere bronnen spreken niet over indringers, en hebben het enkel en alleen over verschillen van mening tussen de monniken daar. Geschiedschrijving heeft het dat de abt, de eerwaarde (Mòggali-putta) Tissa - overigens broer van keizer Asoka - zo ontevreden was over het niveau van de Boeddha-Dharma in dit klooster dat hij jarenlang weigerde om de tweewekelijkse recitatie van de Orderegels bij te wonen, die beginnen met een verklaring van zuiverheid. Uiteindelijk trok hij zich in een hermitage aan de andere kant van de rivier terug, en kon maar met moeite overgehaald worden om een monnik-voor-monnik ondervraging door te voeren over aspecten van de Leer.
Het resultaat van deze ondervraging, zeggen de annalen, was dat er na afloop van dit Concilie een grote menigte wit-gekleden door de straten van Patali-putra ging. In het wit gekleed waren tijdens het vroege boeddhisme de zogenaamde ana-gárikas, praktikanten die meer regels hebben dan de leken, maar minder dan de monniken, en in het wit gekleed zijn ook die leken-boeddhisten die op bijzondere dagen de 10 of 8 levensregels aanhouden. De monniken die de pij was afgenomen waren van dat moment af dakloos en broodeloos, of liever, rijst-loos.
Negen maanden had deze ondervraging geduurd, en na deze negen maanden zond Asoka negen groepen overgebleven monniken uit over de omringende landen. Zo gingen zijn zoon en dochter naar Sri Lanka. (Er is gerede twijfel ontstaan over de vraag of de eerste twee monialen wel de zoon en de dochter van Ashoka waren. Is het niet waar, zo sprak de monnik, dan is het toch een inspirerend verhaal. En inderdaad, iemand moet de stek van de Bodhiboom naar Sri Lanka hebben gebracht, en mogelijk is het zo dat Ashoka die eerste twee liefhebbend aanspraak met "zoon", resp. "dochter"; ze waren hem dierbaar. Zie hiervoor de Sri Lanka-pagina.)
De Geschriften die tijdens dit Concilie werden herschreven, werden opgesteld in het Pāli, en van dan af spreken we van de Pāli-canon van het vroege of theravāda-boeddhisme.

De stad Kaushambhī / Kosambī heeft een belangrijke rol gespeeld in het bekend raken van dit schisma.
verder

Nalinaksha Dutt, in haar "Gilgit Manuscripts, Vol.I" (Srinagar 1939, p.7) meent dat Asoka tegen het eind van zijn leven, eenmaal aangekomen in Kashmir, het thera-vāda-boeddhisme inruilde voor dat van de sarvasti-vāda die op dat moment de meerderheid van de Kashmir-boeddhisten waren gaan vormen. Dat wil zeggen, hij moet spijt gekregen hebben van het verjagen van een deel van de monialen van zijn hof. Zij meent zelfs dat Asoka een bijeenkomst (council) bijeen riep van monniken uit diverse richtingen, met een uitdrukkelijke uitnodiging aan het adres van monniken uit Tamasāvana in Kashmir. (ibid p.9)

In ieder geval was een definitieve tweedeling van de boeddhistische gemeenschap het resultaat van dit derde Concilie. De Ouderlingen, toen sthāvira genaamd, die zich later overigens ook zou opsplitsen in thera-vāda, mahi-sāsaka, en nog een paar andere kleinere stromingen, vormden de orthodoxe tak — waarvan de facto alleen de/het theravāda is overgebleven —, en een aantal anderen, waaronder de dharma-gupta, groeiden heel langzaam maar geleidelijk uit tot op een niet te bepalen tijdstip de mahāyāna, het Grote Voertuig, daar was. De mūla-sarvasti-vāda, die een voortzetting is van een na dit concilie ontstane sarvasti-vāda, zou binnen het mahāyāna van de Himalaya-stromingen de Kleine Voertuig-leer gaan representeren.



Het open en algemene karakter waarnaar Amàrtiya Sen verwijst was in die eerste bijeenkomsten zeker aanwezig, evenals een zekere vorm van democratie: de meerderheid wint. Niettemin tonen alle drie de eerste bijeenkomsten dat er zekere spanningen waren die blijkbaar niet door langdurig en intensief overleg opgelost konden worden.
De bijeenkomsten die na deze eerste drie zijn gehouden tonen duidelijk de definitieve breuk binnen de monniksgemeenschap. De volgende paginas gaan verder met bijeenkomsten die de vernieuwers en de oude lijn apart van elkaar organiseerden.

Op geen enkel moment kwamen tijdens deze bijeenkomsten de nonnen in beeld, hoewel ze er wel waren. Het reisverslag van Faxian toont dat er in ieder geval tussen 399 en 414nC nonnen (bhiksuni) waren in het centrale gedeelte van India. Faxian's verslag laat op geen enkele manier zien dat hij verbaasd was over hun aanwezigheid. Hij moet in het thuisland China al volledig gewijde nonnen zijn tegengekomen, en vindt ze ook hier weer. Uiteindelijk zullen we zien dat de gemeenschappen van volledig gewijde nonnen in de oude lijn uitsterven, dat ze in de Himalaya-tradities nooit tot stand zijn gekomen - tot, tot op zeer beperkte hoogte, aan het eind van de 20e eeuw -, en dat uitsluitend de nonnen-tradities uit de chinese en koreaanse tradities tot vandaag een grote bloei doormaken. Wat nonnen vonden van de themas die tijdens de bijeenkomsten aan de orde kwamen is niet vastgelegd, als ze al geïnformeerd waren.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme