Steve Beimel herinnerde er op zijn Japan Living Arts-blog aan dat Japan niet alleen de
cha-no-yu kent, maar ook
sencha-kai.
Even uitleggen:
chanoyu is het soepje van gemalen theeblaadjes;
sencha-kai is een aftrekseltje van blaadjes zoals we dat ook kennen bij de gewone ontbijtthee e.d., maar dan van groene, niet gebrande thee.
Met name Korea en China hanteren de
sencha-kai-methode, en de wat grotere potten en kommen zoals ze bij de Japanse
chanoyu worden gebruikt zijn hier potjes en kommetjes geworden: heel klein.
Met name de Japanse
Banko yaki, een pottenbakkerstechniek die
banko heet, toont theepotjes die naar vorm eigenlijk niet verschillend zijn van de koreaanse, zij het dat Korea de voorkeur geeft aan hoogglazuur en Banko Yaki geen of minder glazuur heeft. (China geeft de voorkeur aan ongeglazuurd omdat de thee dan in de wand van de theepot trekt en op den duur een eigen smaak afgeeft. Daarom: voor iedere soort groene thee een apart potje.)
Dat Japan de koreaanse vorm heeft gekozen voor met name
sencha-kai en een deel van de "gewone" theepotten is niet zo verwonderlijk. Aan het eind van de zestiende eeuw bracht krijgsheer Naoshige Nabeshima die tot de Saga-clan behoorde een aantal koreaanse pottenbakkers mee terug. Een van hen heette Ri Sampei (in 't japans) of Lee Cham-Pyung (in 't koreaans). Ri/Lee ontdekte kaolin, een bestanddeel van porselein, en in 1616 was hij de eerste die Japans porselein vervaardigde. De groep Koreaanse pottenbakkers ging, wat vorm betreft, in Japan verder met pottenbakken zoals ze dat in Korea geleerd hadden. Ze maakten onderandere theepotjes met stelen inplaats van een hengseltje of een oor.
De geschiedenis, de legende
De legende zegt dat de Chinese keizer Shen Nung in het jaar 2737 voor de westerse jaartelling in de schaduw zat van een wilde theestruik en net een kopje warm water naar de lippen bracht. Een briesje woei een theeblaadje in zijn kopje, en de geur en smaak van dit overwachte brouwseltje bracht de keizer tot het cultiveren van de thee. Dat zeggen ze.
Pas in de zevende eew was thee een echt keizerlijk drankje geworden, en wilde dichter Lu-Yü er wel wat inkt aan besteden om op te schrijven hoe je thee moet zetten. Dat boek heet de Cha Ching (spreek uit: iets tussen
dja en
tja en iets tussen
djieng en
tjieng.) Dit werd het handboek voor het chinese theezetten, en theehuizen in dat land hebben nog vaak het portret van aan Lu-Yüde muur.
Alleen al op de berg Heibao in China, een berg die boeddhisten kennen als Emei shan, het oord van
Samanta-bhadra bodhisattva, zijn er (midden 2007) ca 1300 thee-plantages waar vooral de chinese groene thee vandaan komt.
De in 2001 gemaakte documentaire "Robert Fortune: The Tea Thief", onder directie van Diane Perelsztejn werd op 13 november 2016 opnieuw uitgezonden door tv-zender Arte onder de duitse titel "Die Abenteuer des Robert Fortune". Fortune leefde op de grens van de 19de en 20ste eeuw.
In dit verhaal waarin getoond wordt hoe Robert Fortune door Noord-China reisde om daar zaden en stekken van de theeplant te verzamelen, waarmee uiteindelijk de thee-aanbouw in Noord-India op poter werd gezet, werd het verhaal verteld over "boeddha" en hoe hij thee dronk: omdat boeddha tijdens zijn meditatie steeds maar in slaap viel sneed hij zijn oogleden af, wierp ze ver van zich, en uit die oogleden ontsprongen theeplanten. Daarvan zette hij thee, en die thee hield hem uit zijn slaap. Zo vertelden allereerst de Tea Thief-maakters Joëlle Kilimnik en Diane Perelsztejn het, gevolgd door de vertalers naar het engels en het duits. Of de westerse mens de verhalen die hen vanuit het boeddhisme verteld worden nu niet correct kunnen, of niet willen onthouden blijft een raadsel, maar feit is dat iedere semi-academische vertelling waarin aspecten van het boeddhisme voorkomen tegelijkertijd stikken van de fouten over het onderwerp.
Het verhaal, of liever gezegd de legende of mythe over het ontstaan van thee ging niet over Boeddha, maar over
Bodhidharma. Natuurlijk sneed Bodhidharma zijn oogleden niet af; naar de mening van de Chinezen die hem in hun land aantroffen had deze zuid-indiër nogal grote ogen. Zo werd hij ook afgebeeld, en die penseeltekeningen zijn beroemd geworden. Of Bodhidharma thee dronk? Dat zou best kunnen, maar uitgevonden heeft hij het niet.
op de China-pagina wordt nog kort gesproken over een van de "theeeroutes" waarlangs pu erh-thee van Yünnan naar Tibet wordt getransporteerd.
Het verhaal wil, zegt de webmaster van de zuidkoreaanse overheids-site, dat een monnik eens onderweg was op een gevaarlijke reis van China naar Korea [door de bijna onneembare bergen die beide landen scheiden], en dat hij in de zoom van zijn pij wat zaadjes van de theeplant meesmokkelde. Deze monnik, Daeryeom die leefde ten tijde van het Shilla-koninkrijk, zaaide de zaadjes uit in de Hwagae-vallei, voor de poort van de Ssanggye-tempel (Ssanggyesa). Hij deed dat in het jaar 828. Toen hadden ook de Koreanen thee.
In het weekend van 18/18 december 2016 leverde Peter Hinze een aardig commentaar op een artikel over "cha", thee, zoals het genoemd wordt in Oost-Azië maar ook in Irak, zo leerde ik een paar jaar geleden. Peter Hinze (FT,Letters 17/18-12-2016) schrijft: "... het (woord cha, spreek: dzjà) dateert van ongeveer het jaar 1500 toen de Portugezen begonnen met de theescheepvaart vanuit Ormuz, Macau en Goa naar Europa. De zeelieden markeerden de kisten met de afkorting Caixa Hervas Aromatica, dat wil zeggen: CHA."
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme