2021
Deze gietijzeren keteltjes worden de laatste jaren verkocht als "japanse theepot". Als ik het wel heb zijn het toch de waterketels die bij de japanse thee-ceremonie horen: men laat het water er in niet aan de kook komen, en giet het over de matscha in de kom. Even roeren met het speciale bamboe gerei, et voilá.
Er is geen boeddhistisch canoniek werk, dat wil zeggen geen geschrift waarin Boeddha spreekt, waarin thee drinken, vechtsporten, tuinieren, en bloemschikken worden vernoemd - niet als zaken waar mensen zich mee bezighouden, en ook niet als zaken die aanbevelenswaard zijn op het pad naar boeddhaschap.
Niettemin zijn doorheen de eeuwen, en zeker in Japan, theedrinken, vechtsporten, tuinieren, en bloemschikken nauw verbonden geraakt met de praktijk en filosofie van zen. En er moet gezegd worden dat, vanaf de tijd dat de zen-traditie in China eigen Orderegels vastgelegd had - omdat de traditionele als niet te handhaven werden beschouwd - ook het drinken van thee een soort gecanoniseerde bezigheid werd. Zo zegt de Baizang Ginggui, een boek met regels voor de zen-monniken uit de Yuan-dynastie: "Wanneer iemand een kopje thee als offerande aan de Boeddha op het altaar plaats, en wanneer de officiant vervolgens uit dezelfde theepot een kopje voor zichzelf inschenkt, dan vallen Boeddha en de persoon samen."
De Baizang Gingui is natuurlijk wel een serieus (maar grotendeels vergeten) boek, maar is niet gedefinieerd als behorend tot de canon van Leringen en vroege Orderegels.
In zijn standaardwerk over Cha-no-Yu, de japanse kunst van het thee drinken, zegt A.L. Sadler dat dit gebruik veel te maken heeft met de positie die de japanse keizer, vanaf 1333, het begin van het Muromachi-bewind dat tot 1573 duurde, is gaan innemen, nadat de shoguns, de krijgsheren, de macht zijn gaan overnemen.
De keizer, niet meer het centrum van actieve macht, en zeer verarmd, trok zich na de komst van het shogunaat terug in zijn buitenverblijf en probeerde de weemoedige herinneringen aan gelukkiger dagen te verdrijven door zich intensief bezig te gaan houden met tuinieren en de kunst van de thee.
De introductie van Boeddhisme in Japan bracht een tendens met zich mee zich uit de wereld terug te trekken, overigens ook onder invloed van de indigene Shinto-religie en Taoisme. Deze tendens bracht de Shukke, de kluizenaar voort, een bekend figuur in de japanse middeleeuwen. Deze Shukke, en ook de komuso, de rondtrekkende monnik, slaagde er echter veelal in om van zijn teruggetrokken leven een inkomen-genererende bezigheid te maken door een kleinigheid te verdienen met het schrijven van poëzie, het spelen van de shakuhachi, en/of het organiseren van thee-ceremonieën.
De keizer werd zo een kluizenaar, zij het op een heel eigen niveau.
Deze levenshouding werd eveneens ingenomen door een groot gedeelte van de monniken of zen-priesters. Zij hielden bovendien vast aan het adagium dat we ook van Sen-no-Rikyu kennen: geniet van wat er te genieten valt, en maak je niet te veel zorgen.
Deze instelling is echter geen boeddhistisch geïnspireerde, maar een die volgens Sadler en anderen veeleer te vinden is in de daoistische filosofie die ook in Japan vaste bodem had en heeft.
Vanaf een zeker moment verleende de zo beleefde Kunst van de Thee, onder een weemoedig genieten van de natuur, en een besef van het vlietend zijn van alle dingen, de liefhebber een heel eigen levensfilosofie waaruit boeddhisme de facto was verdwenen, maar die overigens niet belette dat met name zen-monniken deze kunst beoefenden, en onderwezen. Die weemoedige instelling vindt de lezer al in de eerste japanse roman, de Genji monogatari, de geschiedenis over prins Genji. Deze levenshouding wordt mono no aware genoemd, een gevoeligheid naar het vergankelijke van het leven en alle dingen. Mono no aware valt perfect samen met de boeddhistische leer over het vergankelijke, maar dat wil niet zeggen dat het niet zo zou kunnen zijn dat het boeddhistische vergankelijkheids-denken alleen maar een al bestaande levenshouding versterkte — zoals ook de boeddhistische levenskolom het oude chinese denken over het purgatoir versterkte.
Wa Kei Sei Jaku
Deze vier woorden betekenen Harmonie, Respect (reverence in 't engels), Zuiverheid, en Eenvoud of Kalmte. Ze zijn kenmerkend geworden voor de instelling van "thee-isten", liefhebbers van Cha-no-Yu.
Wa en Kei, Harmonie en Respect zijn begrippen die net zo belangrijk zijn in het Confucianisme als in zen. Sei en Jaku, Zuiverheid en Eenvoud zijn typisch japanse begrippen, waarbij zuiverheid heel belangrijk is in het Shintoïsme.
Kei, of Respect, is de houding die de zen-monnik dient in te nemen ten opzichte van zijn voedsel, en zo beziet hij derhalve ook de thee en de gebruiksvoorwerpen die bij de ceremonie horen.
Een zekere Takahashi, zegt Sadler, heeft ooit het volgende gezegd: "In het Westen wordt liefde als het belangrijkste in het leven beschouwd, maar in de boeddhistische filosofie zijn liefde en haat slechts twee extremen, en beide zijn uiting van gehechtheid; hier is daarom respect de eerste morele waarde." Respect uit zich in etiquette, een correct gedrag, zo belangrijk bij een geslaagde thee-ceremonie.
Jaku (djáku) wordt omschreven als iets dat verder gaat dan kalmte of onverstoorbaarheid. Hier betekent het het tegengestelde van pronkzucht en praal, en heeft dezelfde kracht als het woord sabi: kalm en zacht geworden door gewoonte, gepatineerd door ouderdom, en een terughoudendheid naar het nieuwe.
We kennen het begrip wabi sabi. Wabi betekent dan "eenvoudige rust", of "eenvoudige kalmte". Wabi sabi wordt wel gebruikt om de sfeer van japanse gedichten aan te duiden.
Een voorbeeld van zo'n gedicht, geschreven door Fujiwara no Teika (1162 - 1241) geeft die "mellow, yellow"-sfeer goed aan:
Het doek dat te bleken
hangt over het hek
vangt het morgenlicht
in het dorp Tamagawa
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|