Een toenmalige kármapa van het tibetaanse kàgyu-boeddhisme, Ogyen Trinley Dorje, heeft in 2010 opdracht gegeven om twee Sanskrietteksten op muziek te laten zetten om deze te gebruiken tijdens de ochtendrecitatie. In december 2011 werd gemeld dat het werk gereed was. Persbureau IANS had het over "two dohas which were performed by Nanda Kumar".
Dohas zijn dan gewijde coupletten die ooit geschreven werden door Indiase mahā-siddhas, Grote Zieners uit het mahāyāna-boeddhisme, die worden geëerd door de kagyu-stroming van het Himalaya-boeddhisme.
Het ene recitatief is van de hand van Saraha, een maha-mudra-meester, en een ander werd opgetekend door Tilópa, eveneens een voorbeeld binnen de kagyulijn.
Nanda Kumar heeft bij het componeren gebruikt gemaakt van de vorm die charya geeti (spreek: tsjaarja giiti) wordt genoemd, een muzikale traditie uit Bengalen die ooit vandaaruit met muzikanten meereisde naar Mágadha, het koninkrijk in het centrum van noord-India.
Hij voegde er aan toe dat er uit de achtste eeuw twee andere muzikale recitatieve vormen bekend zijn gebleven, de dwipádi en de dwipáthaka. Ze lijken op de doha-maniervan recitatieven zingen. Verder was er nog sprake van vajra-gīti, zangen over de diamant, of ook wel: over of uit het diamanten voertuig, de vajrayāna.
Er kan voor wat betreft de relatie boeddhisme - muziek uit de indiase invloedsfeer gewezen worden naar het eerste hoofdstuk van de Lankāvatāra soetra. Daar staat:
Toen kwam Rāvana, Heer over de Ràkshasas naar de plaats waar de Gezegende was, rijdend in zijn bloemenwagen, vergezeld van zijn personeel. Daar aangekomen stapten Rāvana en zijn manschappen uit. En terwijl ze drie keer om de Gezegende heen liepen, de rechterschouder naar hem toegekeerd, bespeelden ze een muziekinstrument; ze sloegen er op met een drumstick van blauwe Indra (safier). En spelend op een luit die ingelegd was met de beste kwaliteit lapis lazuli, een luit die ze naar een kant over de schouder droegen aan een onbetaalbaar duur lint, geel-wit als (het medicijn gemaakt uit de) Pri-àngu, zongen ze. Hun stemmen harmonieerden fraai met de klank van de fluit en de cadans van de volgende gātha (zang, vers).
Even verder lezen we:
Daarna ging Rāvana over op het Tótaka-ritme (= 12 lettergrepen per regel) dat zich goed leent voor de volgende gātha.
Het 24ste vers van die gāta gaat dan als volgt:
En zo bereikten Rāvana en de anderen, wijze zonen van de Overwinnaar, al zingend en dansend de stad.
Verder zijn er nog een paar woorden over "boeddhistische muziek" in de eerste regels van de Lanka, boek I-3.
Deze nieuwe ontwikeling is van belang omdat, met uitzondering van op een min of meer Sanskriet gebaseerde bepaalde groep mantras, Sanskriet-manuscripten niet meer werden gebruikt binnen het levende boeddhisme, dat wil zeggen, binnen de gewijde gemeenschappen. Wat er uit die taalgroep in omloop is, is voor het merendeel vertaald naar het tibetaans, en soms naar het chinees of een van de andere talen behorend bij het noordelijk boeddhisme.