S. Levi en Ed. Chavannes hebben in 1916 een publicatie aan het onderwerp gewijd
- De 16 Arhats, beschermers van de Dharma. In hun in de "Journal Asiatique" gepubliceerde studie richtten beiden zich op één specifieke zienswijze op respectievelijk chinese en tibetaanse Lohans. Wie vandaag de Chinese tempels op met name Taiwan bezoekt, kan constateren dat bijna iedere tempel een eigen serie Lohans heeft, opgesteld in een heel eigen hal in het tempel-complex, met namen die op enig moment zijn gekozen door de respectieve abten. Ze zijn een bron van inspiratie zijn voor bezoekers die genieten van de levendige expressie. Het komt niet voor dat bezoekers niet blij en vrolijk worden bij het zien van deze verlichtten.
De lijst Levi-Chavannes geeft een traditionele opsomming van namen die allemaal even belangwekkend zijn, maar waarin de naam van Boeddha's eigen zoon - Boeddha was getrouwd voor hij het gewone leven achter zich liet - wel opvalt
. Ráhula is te herkennen aan het portret van zijn vader op zijn borst.
De in de Rijksmuseum-collectie opgenomen Lohan zou de een na laatste in een rij van 16 zijn
Gópaka. En Gópaka (iemand uit een veehouders-geslacht [
= koeien]) - houdt het hoofd een beetje scheef, zo intens luistert hij naar Boeddha's woorden.
De meeste
lohans dragen een mantel met hele wijde, of liever, lange mouwen. In het chinees heet dat kledingstuk
hai qing (spreek: sjieng). Zo'n
hai qing wordt vandaag alleen nog gedragen tijdens de ceremonieën. De
hai qing is waarschijnlijk ontstaan, zegt onze informatiebron, uit de kledingcode zoals die gold tijdens de Han en Tang-dynastieën. Ze hoort niet tot de oorspronkelijke kleding die monniken en nonnen droegen, en in de Zuidelijke Traditie nog dragen. Bovenop de
hai qing draagt men de
kasáya (késa in 't chinees), de originele pij in bruin, oranje of rood, al naar gelang de gelegenheid en de anciëniteit van de monnik of non die er in steekt. Wordt de
kasáya in de Zuidelijke Traditie van het theravāda- of Pāli-boeddhisme tijdens alle uren van de dag gedragen, de chinese en koreaanse stromingen dragen deze slechts tijdens de erediensten, formele meditatiesessies, en lezingen en voordrachten - en wanneer ze novicen voorbereiden op het (tijdelijke) monniksleven.
Bákula Arhat
Op 7 maart 2008 werd bekend gemaakt dat gezanten van de Dalai Lama in Ladakh een tweejarig jongetje hadden gevonden die de opvolger moet worden van de in november 2003 overleden Bákula Rinpoche, het hoofd van de boeddhisten in Ladakh.
De naam Bkáula is die van een van de zestien eerste Arhats rond Sakyamuni of Gótama Boeddha.
Omdat een Arhat een gerealiseerde monnik is die niet meer terugkeert in de kringloop van wedergeboren worden is de nieuwe Ladakh Bákula daarom geen 'reïncarnatie' van die vroege Arhat die Bákula heette — een veronderstelling die in een van de persberichten werd geventileerd, en die door de Himalaya-bevolking wordt aangehangen, als een culturele appropriatie van het begrip reïncarnatie uit het hinduïsme.
Bákula wordt ook wel geschreven als Bakkula. In het chinees wordt de naam gegeven als
Pa-ka-hou-la, en volgens een tibetaanse lijst werd hij geboren in Úttara-kuru, een streek ten noorden van het huidige New Delhi.
In de zomer van 2009 werd het ventje officieel op de Hoge Zetel van de Dharma geplaatst.
De arhat binnen de bodhisattva-yana
Zeker sinds de Qing Dynasty (1636 of 1644-1911), maar waarschijnlijk ook al daarvoor, heeft het chinese boeddhisme ten behoeve van de burgerachterban die zich wil kunnen identificeren met iets wat nog niet zo moeilijk is (!?) galerijen ingericht waar afbeeldingen te zien zijn van de zestien
arhats — zie de foto boven. Zoals op de pagina over de
anagamin is uiteengezet is er voor deze vorm van cultiveren, die wordt toegeschreven aan het Kleine Voertuig, weinig of geen plaats. De bodhisattva-geloften die de moniaal in deze traditie opneemt, of op kan nemen — het is facultatief — hebben een aantal regels over de weg van de
arhat, maar de meditatieve cultivering komt toch niet overeen met die van het Kleine Voertuig, vandaag vertegenwoordigd door de theravāda.