Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






De namen van de 16 arhat uit de Pāli-canon



Er wordt hier geen afbeelding van lohan, c.q. arhat gegeven omdat deze vanwege hun bereiken van een zekere graad van verlichting toch uiterst waardige personen — we gaan er van uit dat ze hebben bestaan — al te gemakkelijk in het ricidule worden getrokken. Van dergelijke afbeeldingen wordt eigenlijk niemand beter.

De Asian Review of Books van 24 juli bracht via-via op 6 augustus 2021 het artikel over "The Missing Buddhas: The mystery of the Chinese Buddhist statues that stunned the Western art world" van de hand van Tony Miller nog eens onder de aandacht. Zijn boek gaat over de "Luóhàn", de lohan of arhat, en in dit geval die geglazuurde terracotta beelden die in de afgelopen eeuw uit verschillende tempels werden gestolen en soms in westerse musea terecht zijn gekomen.

De auteur schrijft: "The writing on these terracotta Luohans so far has been scarce, fragmentary, or confusing, ...". Daar heeft hij zich in vergist. "Het schrijven" over deze figuren is vrij uitgebreid, althans binnen boeddhistische kringen, maar omdat de verschillende hoofd- en substromingen in de loop van de tijd hun eigen lijsten met arhat hebben samengesteld, die dus niet altijd overeen komen, zal er inderdaad weinig of niets over hen op de planken van universiteitsbibliotheken staan — en dan nog die bibliotheken die de laatste tientallen jaren niet delen van hun collectie naar de tweedehands hebben gebracht omdat toch niemand het leest.

We laten het Missing Buddhas-artikel even voor wat het is, en geven nog even een overzicht van de 16 arhats die voorkomen in de canonieke werken rond de historische Boeddha, dat wil zeggen in de Pāli-canon die hoe dan ook toch het dichtst bij de bron staan.

De, naar tijdperk gerekend, niet altijd oorspronkelijke 16 (zie o.a. Nāga-sena) worden (in de Pāli- of Hybr.Sanskriet-weergave) opgesomd met de werken waarin er over hen gesproken wordt, voor zover mogelijk:

> Pindóla-bharad-vája - de monnik uit de Bhāradvādja clan, de boerenstand (PTS SnA 346, 514, 570)

> Kánaka-vatsa - kánaka: o.a. zuiver, geraffineerd, zo genoemd naar het snoer van halfedelstenen dat hij voorafgaand aan zijn monnik worden droeg. (o.a. J. V, 416)

> Kanaka-bharadvaja - Kánaka uit de boerenstand, zie boven

> Subinda. Wellicht Subhadda, de laatste die tijdens Boeddha's leven tot de Orde toetreedt (PTS DN 2, Mahāvagga 3)

> Nákula - de monnik en zoon (pitā) van de vader die na beider dood, in een nieuw leven, herenigd wilde zijn met zijn vrouw (PTS SN.22.1)

> Bhadra ("auspicious"; ook Bhaganda-Hattaha) - (PTS SN XLII.11)

> Kálika - een voormalige mahout (olifantenberijder) Mogelijk Kalaka (heeft te maken met 'tijd' die in de J.111.406 Āsita wordt genoemd. Āsita komen we later in het mahāyāna tegen als een andere naam voor Maitreya.

> Vajraputra - letterl.: putra = zoon; vajra = diamant. Afgebeeld met leeuw. Bron onbekend.

> Jīvaka - Boeddha's lijfarts (PTS: A iv 222)

> Pánthaka - (PTS: Ud 61)

> Ráhula - Boeddha's zoon. Wordt afgebeeld met geopende borstkas waarin het portret van Boeddha zichtbaar is (PTS MN.61)

> Nāgasena - de monnik die de grieks-bactrische koning Menander instrueerde. (Miln 134 f)

> Angajá of Angadá - van "hoge" afkomst vanwege het voorheen dragen van (boven-)armbanden? Of een anga-kammakara, een houtskoolbrander? Bron onbekend.

> Vanavásin of Vanavási - Vanavāsa kwam uit de regio van Mysore en wordt als zodanig herdacht op een van de Asoka-inscripties

> Ajita - (spreek: aadjita) Beschreven als 80-jarige in de M ii.124; de J iii.395; en de SnA 172

> Cudapanthaka of Culapanthaka (spreek: tsjoela-pàntaka) kleinzoon van een bankier uit Rájagaha, of Rajgir (Dh.25)

De Grote Vier zijn hierbij niet opgenomen, de monniken die Boeddha het meest nabij stonden: 1/ Ānanda, 2/ Kássapa (Hybr. Skr.: Kasyapa), 3/ Sari-putra, en 4/ Moggallana (Hybr. Skr.: Maudgalyayana).

In een commentaarwerk (shastra) op een van de allereerste werken die mahāyānistische concepten opvoert, de Prajñaparamitā shastra, wordt het arhat-zijn van Ānanda ontkent. Daar wordt gezegd dat hij nog een leerling (Hybr. Skr.) śaikşa is, en nog niet het "verlangen heeft geëlimineerd" (vīta-rāga).
Het zal een van de onderwerpen worden waarop het vroege boeddhisme de latere stromingen de rug toekeerde.

Het is in de Thai en Lao theravāda-cultuur dat verhalen ontstonden over het nibbāna van belangrijke monniken als Kássapa. Dit document citeert uit een van deze "verlicht sterven" verhalen wanneer wordt gezegd dat zodra de volgende Boeddha, Maitreya, op aarde is, "het skelet van Mahā (= groot) Kássapa verschijnt", eer zal betuigen aan Maitreya, om dan "in vlammen op te gaan", hiermee suggererend dat iemand als Kássapa in die tussentijd de wacht over de aarde heeft gehouden en nu bij de komst van een nieuwe Boeddha definitief kan verdwijnen. Dat is een verklaring die lijkt op die over de (Hybr.Skr.) pratyéka-buddha, wezens die wel Boeddha waren/zijn, maar niet rechtstreeks onderwijzen, en eveneens bij de komst van Maitreya tot as zullen vervallen: het werk zit er op.

4/ In de teksten Visuddhimagga 220; Paramattha-dīpanī III. 286; en Paramattha-dīpanī IV. 1 wordt gesproken over (Pāli) "Puñña-kkhetta": "veld van verdienste". Zo'n Puñña-kkhetta is Moggallana in die zin dat wie hem eerde en hielp in leven te blijven (voedsel- onderdak- en kledingoffering) daar in alle opzichten verdienste door behaalde, en verdienste moet dan als ethische en morele kwaliteiten worden gezien.









Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme