Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






DE VIER DHYĀNA

De passages uit de oudste boeddhistische canon

De meditatieve techniek die basis is voor alle voorkomende meditatie-praktijken



Vertalers van sanskriet- en pāli-teksten schrijven hetzelfde woord verschillend uit: de sanskritist schrijft "dhyāna", de pāli-vertaler schrijf "jhāna".

Aan het begin van de 21ste eeuw kunnen we zeggen dat de westerse boeddhistische wereld grote sprongen vooruit heeft gemaakt, zowel wat betreft een begrip van het traditionele boeddhisme zoals dat in Azië beleefd wordt, als wat betreft een verfijnen, en binnen een juiste historische context plaatsen van de heilige teksten.

Tegelijkertijd is er naar de boeddhistische meditatieve praktijk een toegenomen aandacht van de zijde van de psychiatrie, psychologie en hersenwetenschappen. Die aandacht is over het algemeen positief gericht. Niettemin is de zaak sinds het begin van de 21ste eeuw zodanig verbasterd en verwaterd, en wordt boeddhistische meditatie als medicament voor zo'n verscheidenheid aan aandoeningen gebruikt, dat er hier nog onvervulbare verwachtingen zijn, en daar teleurstellingen: boeddhisme is het ook al niet!
De lezer zal zien dat in deze tekst de monniken worden aangesproken, niet de burgerij. Dat heeft een reden.

De standaard-tekst over de dhyāna komt in heel wat vroege sūtras voor, onderandere in de Ariya-pariyésana sutta, de Leerrede over De Nobele Zoektocht, die zowel in de Kleine Voertuigsectie van het mahāyāna, de Āgama-, als in de Kleine Voertuigsectie uit de/het theravāda, de Nikāya, voorkomt, in het laatste geval in de Majjhima Nikāya. Het zijn volgens de deskundigen binnen het theravāda-boeddhisme Sakyamuni Boeddha's eigen woorden over de tijd die lag tussen zijn een thuisloze worden en de dagen waarin hij zijn eerste vijf discipelen onderrichtte.

De eerste en tweede jhāna


1/
Monniken, het is als de gemsen(1) die [in het hooggebergte] zelfverzekerd over de klippen en richels rondgaan,(2) daar met zelfverzekerdheid staan, daar zelfverzekerd zitten en liggen.
Waarom is dat zo? Monniken, dat komt omdat ze buiten het bereik van jagers zijn.
Net zo, monniken, vergaat het de monnik die afgezonderd verblijft van zintuiglijke genietingen(3) en van ondienstige zaken(4) die verbonden zijn met overwegen(5). In vreugde en met gevoelens van fysiek gemak die ontstaan zijn als gevolg van het afgezonderd zijn(6) verblijft hij in de eerste jhāna (dhyāna).(7)
Monniken, op zo'n moment wordt gezegd dat hij de dood(8) geblindoekt heeft.(9)

Hij die "de voetenloze"(10) vernietigd heeft, is buiten het gezichtsbereik van de dood.(11)


Noten:

(a) Zie hiervoor het vierentwintigste boek van de Avatámsaka Soetra.
(1) Hier wordt miiga gebruikt, dat in de Eerste Leerrede vertaald is met 'herten'. Hier moeten we echter denken aan alle hoefdieren die zich op klippen en richels van het hooggebergte thuisvoelen.
Met dit voorbeeld verwijst Boeddha naar een observatie uit zijn jeugd. De clan van de Sakyas had drie verblijfplaatsen, een voor de zomer, een voor de winter, en een voor het regenseizoen, ergens in en rond de Zuidelijke Terai van het huidige Nepal. De stad of plaats die eertijds Kápila-vàstu werd genoemd, en nu Kapil-bastu, is de vaderstad van de Sakyas (spreek: saakjas), en het is wellicht gerechtvaardigd hier de winterresidentie te veronderstellen. Het zomerkamp zal dan hoger in het gebergte zijn geweest, waar de jonge Siddhàrtha de gemsen in veiligheid zag rondgaan. Waar het regenseizoen-kamp was, dat weten we niet.
Wel zien we dat het keizerrijk van de Kushán, dat tussen de eerste en de derde eeuw regeerde over Noord-Afghanistan, Pakistan, Kashmir en Noord-India, de stad Máthura als "winterhoofdstad" gebruikte. Per seizoen naar een ander gebied trekken moet redelijk gebruikelijk zijn geweest.
(2) Zelfverzekerd rondgaan: Vissàttha.
(3) Zintuiglijke genietingen. Hier wordt kāma gebruikt.
(4) Ondienstige zaken: akúsala dhamma (geen nadruk op -sa-).
(5) Overwegen: vitàkka.
(6) Afgezonderd zijn: vivicca (spreek: vi-vietsja), van vivéka. Hier wordt niet gesproken over afgezonderd zijn van de wereld, maar van vrij zijn van "zintuiglijke genietingen" en van "ondienstige zaken die verbonden zijn met overwegen."
(7) De (Pāli) jhāna heten in het Hybr. Sanskriet de dhyāna. De woorden ch'an en zen zijn een verbastering van dhyāna.
(8) Hier wordt 'de dood' gebruikt voor een composiet waarin zowel māra, de dood, als pāpa, het kwade, wordt gebruikt.
(9) De dood geblindoekt: andha-makāsi māram. Andha = geblinddoekt.
(10) De voetenloze: a-pádam, letterlijk een niet vormhebbend iets, verwijzend naar de dood, het kwade.
(11) Het 'buiten het gezichtsbereik van de dood' zijn herinnert ons ook aan een uitspraak van de 8ste-eeuwse dhyāna-meester Tsung-Mi [Kuei-feng Tsung-mi (780 - 841)] die ook de vijfde patriarch van de Huayen-traditie was, als volgt:
"Er zijn mensen die voorzien zijn van Wijsheid en Ontwaken; hun ware aard is ledig, kalm, en mysterieus."
Zie voor het vervolg van deze voetnoot onderaan.



2/
Verder, monniken, de monnik die overwegen en wikken en wegen(12) tot stilstand heeft gebracht(13), en de geest op een enkel punt gevestigd houdt, zonder overwegen, zonder wikken en wegen, zal met vreugde en gelukzalige gevoelens(14) de tweede jhāna bereiken en daar verblijven.
Monniken, op zo'n moment wordt gezegd dat hij de dood geblindoekt heeft.


naar rechterkolom




Hij die "de voetenloze" vernietigd heeft, is buiten het gezichtsbereik van de dood.

Noten:

(12) Overwegen en wikken en wegen: vitàkka-vicārā.
In een veel later mahāyā-werk, de Lankāvatāra sūtra, wordt dat overwegen dat gepaard gaat met wikken en wegen als de bron van vele kwaden gezien, en weergegeven met het Hybr.Sanskr. prapànca.
(13) Tot stilstand gebracht: vīpasamā.
(14) Vreugde en gelukzalige gevoelens: pīti-sukham (in het nederlands is su- : soe).

De derde en vierde jhāna


3/
Verder, monniken, de monnik die vreugde heeft verruild voor ongehecht(15) en gelijkmoedig(16) zijn verblijft in aandachtig bewust zijn(17). Hij ervaart een lichamelijk geluksgevoel(18), en zo bereikt hij de derde jhāna en verblijft daarin. De edelen van geest zeggen hiervan dat dit 'met gelijkmoedigheid en aandachtige bewustheid verblijven' is.
Monniken, op zo'n moment wordt gezegd dat hij de dood geblindoekt heeft.

Hij die "de voetenloze" vernietigd heeft, is buiten het gezichtsbereik van de dood.


Noten:

(15) Ongehecht: virāgā.
(16) Gelijkmoedig: upèkkha.
(17) Aandachtig bewust zijn: sampajāno.
(18) Er staat 'geluk in of met het lichaam': sukhañca kāyena



4/
Verder, monniken, de monnik die geluk en ongeluk(19) heeft achtergelaten, die al eerder plezier en leed(20) heeft verwijderd, zuivert, dankzij de aanwezigheid van gelijkmoedigheid, zijn aandachtig bewust zijn. Daar heeft hij de vierde jhāna bereikt en verblijft daarin.
Monniken, op zo'n moment wordt gezegd dat hij de dood geblindoekt heeft.

Hij die "de voetenloze" vernietigd heeft, is buiten het gezichtsbereik van de dood.


Noten:

(19) Geluk en ongeluk: sukhassa ... dukkhassa.
(20) Plezier en leed: sómanassa-dómanassānam.


De Pāli-tekst
1/
Seyyathāpi bhikkhave āraññako migo araññe pavane vissattho gacchati vissattho titthati vissattho nisīdati vissattho seyyam kappeti, tam kissa hetu? Anāpāthagato bhikkhave luddassa. Evameva kho bhikkhave bhikkhu vivicceva kāmehi vivicca akusalehi dhammehi savitakkam savicāram vivekajam pītisukham pathamam jhānam upasampajja viharati. Ayam vuccati bhikkhave bhikkhu 'andhamakāsi māram, apadam vadhitvā māracakkhum adassanam gato pāpimato.


2/
Puna ca param bhikkhave bhikkhu vitakkavicārānam vīpasamā ajjhattam sampasādanam cetaso ekodibhāvam avitakkam avicāram samādhijam pītisukham dutiyam jhānam upasampajja viharati. Ayam vuccati bhikkhave bhikkhu 'andhamakāsi māram, apadam vadhitvā māracakkhum adassanam gato pāpimato.


3/
Puna ca param bhikkhave bhikkhu pītiyā ca virāgā upekkhako ca viharati sato ca sampajāno, sukhañca kāyena patisamvedeti yantam ariyā ācikkhanti: upekkhako satimā sukhavihārīti tatiyam jhānam upasampajja viharati. Ayam vuccati bhikkhave bhikkhu 'andhamakāsi māram, apadam vadhitvā māracakkhum adassanam gato pāpimato.


4/
Puna ca param bhikkhave bhikkhu sukhassa ca pahānā dukkhassa ca pahānā pubbeva somanassadomanassānam atthagamā adukkham asukham upekkhāsatipārisuddhim catuttham jhānam upasampajja viharati. Ayam vuccati bhikkhave bhikkhu 'andhamakāsi māram, apadam vadhitvā māracakkhum adassanam gato pāpimato.


Voortzetting van voetnoot 11: Mysterieus wordt dan door de cultuur waar Tsung-Mi uit voortkwam omschreven met 'onvindbaar voor de Rechter die over de overleden zielen recht spreekt', een voor-boeddhistisch concept. Maar in laatste instantie gaat het over hetzelfde: onvindbaar zijn voor de dood. Binnen het boeddhisme is dat een ontkrachten en ontdemoniseren van het fysieke sterven ("Dood, waar is uw angel!" gaat een citaat uit de bijbel). Het ontdemoniseren van het fysieke sterven vindt dan binnen geloofsystemen - en niet-geloofsystemen als het jaïnisme en boeddhisme - gestalte in een plaatsen van dit ene individuele leven binnen een groter kader, waarbij dat leven ook zin krijgt als een onderdeel van, en schakel in het grotere geheel. Hierdoor onderscheiden het theïsme plus beide genoemde stromingen zich dan per definitie van het atheïsme.
naar de tweede jhāna




Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme