Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Gezag binnen het boeddhisme



maart 2022

Duy Lap Nguyen's heeft studie gedaan naar de eerste republiek van Vietnam, dus die van Ngo Dinh Diem: "The Unimagined Community: Imperialism and Culture in South Vietnam". Hij constateert in dat boek dat in de pre-koloniale tijd de vietnamese keizer minder direct gezag over de bevolking had dan men zou kunnen verwachten. Men ging, zo zegt hij in een online gesprek, naar het keizerlijke Hof om daar getuige te zijn van uitgebreide ceremoniën naar confucianistisch model; men had met de keizer te maken wanneer er straffen werden uitgedeeld, maar overigens waren de dorpen op het platteland gestructureerd volgens een soort basis-democratie waar alles onderling, dorp per dorp, besloten werd.
Hij vervolgt met te zeggen dat de stedelijke bevolking, dichter gepositioneerd rond het keizerlijk Hof, van die basis-democratie niet op de hoogte was en de keizer zag als een alles-overheersende despoot. Zo werd het ook aan de invaderende naties meegedeeld (Frankrijk e.d.) en op basis daarvan is een tegenstand tegen royaal bewind nog meer versterkt geworden dan na de Franse Revolutie in Europa al het geval was (en we gaan hier niet beweren dat sindsdien het koning- of keizerdom iets extras toevoegt aan de bestaande orde).

Die beschrijving van een dorpse basis-democratie komt bekend over. Door de vroege boeddhistische canon gaand waarin, in tegenstelling tot de geschriften van het mahāyāna het dagelijkse leven wordt besproken, blijft de indruk achter dat de monialen-sangha als vanzelfsprekend gestructureerd werd volgens dorps model. Boeddha "kwam bij de adel over de vloer", om het zo te zeggen, maar leidde zijn monniken ook in dagelijkse voettochten van het ene naar het andere dorp. Een monnikengemeenschap vormgeven als een automoom orgaan was maar al te vanzelfsprekend; hoe zou het anders kunnen, toen.

Het is pas later, in zuid-Azië, dat de verschillende vorsten zo dicht op de bevolking konden zitten dat ze, met behulp van loyale hovelingen, in staat waren diep in het dorpsleven, en ook in het monialenleven in te grijpen. Daar komen dan ook die koninklijke decreten vandaan die de monnikengemeenschap van alles opleggen of verbieden op straffe van - nota bene! de knuppels hebben wel lef! - in opdracht des konings "ontpijd" te worden.

In een welwillend artikel in Les clés du Moyen-Orient (medio maart 2022), met een interessante afbeelding van Aroum al-Raschid en zijn "horloge" zoals Frankrijk dat spelt, schrijft Florence Somer over de perzische invloed op wat we Gandhāra zijn gaan noemen.
Daarin noemt ze de boeddhistische tempelleiding "religieuze aristocratie". Dat is uiteraard wat misbegrepen.
Die "religieuze aristocratie" moeten we zien als de senior-monniken die als abten optreden, en die als gevolg ook gezag hebben over de goede gang van zaken van de gemeenschap die onder hen cultiveert. Ze, die "underlings", zeg maar, hebben hun keuze voor deze of die gemeenschap zelf gemaakt, meestal omdat ze groot respect hebben voor de abt-monnik of de toekomstperspectieven van de gemeenschap als zodanig.
Zeker waren en zijn er een aantal abten met "blauw bloed" geweest (royalty is aan het uitsterven), maar in het leven van de boeddhistische moniaal speelt dat geen enkele rol. Aanvankelijk moest iedereen voor wat betreft het aanhouden van de levensregels gehoorzamen aan een voormalige kapper, in het toenmalige India de laagste stand, en in principe is dat zo gebleven. De senior voor wat betreft monniksjaren, voor zover hij de capaciteiten heeft, gaat over zijn gemeenschap, en waar hij dit niet kan wordt iemand anders aangewezen die daartoe wel in staat is, wie dan ook, uit welk nest dan ook.

Wanneer we kijken naar de christelijke gemeenschappen van professionals dan lijken deze te zijn gestructureerd naar Romeins model met een opperste gezagsdrager aan het hoofd, althans voor zover het het katholicisme aangaat. Het protestantisme lijkt deze eenhoofdige leiding te hebben vervangen door gremia van seniores of gekozenen. In die kringen heerst dan ook de verwarring over het zonder leiding zijn van het totaal aan boeddhistische monialen in de wereld (en hinduïstische gurus in India). Dat begrijpt men niet; wie is er dan de baas? hoorde ik een vertwijfelde priester zeggen. Wel, daar is in voorzien zoals onderstaand blijkt.


Vlak voor zijn overlijden werd Sakyamuni Boeddha gevraagd wie hem nu moest opvolgen als leider over de monnikengemeenschap. Zijn antwoord was: Laat je leiden door de Leerredes en de Monnikscode (dhamma-vinaya in Pāli), resp. dharma-vinaya in Hybr. Sanskriet -- in beide gevallen nadruk op "vin-", dus niet vinaaaaja). Het citaat stamt uit de theravāda-canon. (DN 16: "Wat ik heb aangeduid als dhamma-vinaya, wat ik er over heb gezegd, dat zal na mijn heengaan julie Leraar zijn.")

Tegen het eind van Boeddha's leven stelde zijn neef Deva-datta voor de leiding over de monniksgemeenschap over te nemen en hen onder veel strictere regels te stellen. Boeddha's antwoord daarop was: Ik geef de leiding zelfs niet over aan mijn twee beste leerlingen Sáriputta en Moggalána (in Pāli, resp. Sáriputra en Maudgalyáyana in Hybr. Sanskr.), laat staan aan Deva-datta. (Vin.ii.184-188)
Deze passages zijn de grondslag geworden voor de vorm van basis-democratie binnen het boeddhisme. De tempelgemeenschappen zijn autonoom; ze kiezen al dan niet een gedecentraliseerd gezag, en de verschillende stromingen zijn elkaar geen verantwoording schuldig. Dat gaat al bijna 2600 jaar goed. Geen opstand tegen het centraal gezag. Daarin zal geen verandering komen. Dat zou neerkomen op een overtreding van Boeddha's aanwijzingen.

We vinden echter in de Mahāyāna-pari-nirvāna Soetra, of kortweg de Nirvāna Soetra(1), in het laatste hoofdstuk, de eindpassage waarin Boeddha een drietal senior-monniken als hoeders van zijn leer aanbeveelt. Hij heeft het eerst over zijn "oudste (dharma-)zoon Mahā-káyapa". De verschillende wikipaginas en semi-wikipaginas (maart 2022) die het over deze figuur hebben, melden allen dat Kásyapa in deze leerrede als enige dharma-erfgenaam wordt gekenmerkt. De verschillende uploaders hebben de vlak daaropvolgende woorden niet meegenomen. In die allerlaatste passage uit de Nirvāna Sutra spreekt Boeddha, volgens deze mahāyāna-stroming, zijn laatste woorden uit:
U, Manjushri zult ten overstaan van de vier groepen van aanhangers (monniken, nonnen, lekenmannen, lekenvrouwen) de Grote Leer verkondigen; ik stel deze dharma nu in uw handen. En zodra (zometeen) Kásyapa en Ānanda arriveren zal ik ook aan hen de ware dharma overdragen".

(1) Zoals een "tagger", 20ste, begin 21ste eeuw, zijn tag sprayde over die van een rivaal, zo plaatsten de samenstellers van de Nirvāna Sūtra hun werk tenminste voor dat van het eerdere Kleine Voertuig-manuscript, de Mahāparinibbāna Sūtta. Men moest het nu over de themas van de nieuwe tijd hebben. Die themas waren dat er uiteindelijk geen drie "yanas" (voertuigen) waren — toehoorders (srávaka), zwijgende boeddhas (pratyéka-boeddhas), en bodhisattvas, maar slechts één: de buddha-yana. En met het postuleren van bodhisattvas werd tegelijkertijd het concept van eeuwigheid van de boeddha-dharma nog eens extra benadrukt: Sakyamuni was overleden, Maitreya is nog niet in zicht, dus nemen wij, de bodhisattvas, in die interimperiode de honneurs even waar. Deze positie werd overigens ook ingenomen door samenstellers van andere, om niet te zeggen alle, mahāyāna sūtras — met uitzondering van de waarschijnlijk eerste serie teksten, de Prajña paramitā-collectie (Perfectie van Wijsheid).








Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme