Het fragment uit het Pāli-geschrift, de Parinibbāna soetta
17.
"En nadat de nacht voorbij was had Cunda de smid in zijn woning een keur aan gerechten gereed, zowel hard als zacht, en ook een hoeveelheid soekkara-màddava. Hij kondigde dit de Boeddha aan met een: 'Heer, het is tijd, het maal staat gereed.'
18.
"In deze vroege ochtend maakte de Gezegende zich daarop gereed, nam zijn aalmoezenkom en pij op, en ging samen met de gemeenschap monniken naar het huis van Cunda. Daar zat hij neer op een zetel die voor hem was klaar gezet. Tegen Cunda zei hij, 'Cunda, die soekkara-màddava die u hebt bereid, geef die aan mij; het andere voedsel, het harde en het zachte, geef dat de monniken.'
'Zo zal het zijn, Heer.' ....
19.
"Na de maaltijd sprak Boeddha tot Cunda en zei: 'Cunda, wat er over is van de soekkara-màddava, begraaf dat in een put, want ik zie in deze wereld met zijn goden, zijn Māra en zijn Brahmā, zijn menigte asceten en brahmanenpriesters, zijn hemelingen en mensen niemand die dit kan eten en helemaal kan verteren. Alleen de Tathāgata(1) kan dat.
.....
21.
"En al snel nadat de Gezegende het voedsel gegeten had dat Cunda had geofferd werd hij ernstig ziek, kreeg zelfs dysenterie, en moest scherpe en dodelijke pijnen doorstaan. Maar de Gezegende doorstond het in aandachtige bewustheid; hij begreep het volkomen en bleef onverstoord.
.....
56.
"Toen sprak de Gezegende tot de eerwaarde Ānanda en zei, 'Ānanda, het zou kunnen dat iemand Cunda de smid een schuldgevoel wil aanpraten, dat die persoon zal zeggen, 'vriend Cunda, daar bent u niet mee vooruit geholpen; dit zet u eerder achteruit, het feit dat de Tathāgata van u zijn laatste aalmoezenmaaltijd ontving en toen aan zijn eind kwam'. Wanneer dat gebeurt, Ānanda, verwijder Cunda's berouw dan op deze manier, [zeg,] 'vriend Cunda, dit heeft u vooruitgeholpen; het is een zegen dat de Tathāgata van u zijn laatste aalmoezenmaaltijd ontving en toen aan zijn eind kwam. Want, vriend, toen ik oog in oog met de Gezegende was leerde ik dit van hem: Er zijn twee voedselofferingen die dezelfde vrucht, hetzelfde resultaat opleveren, die de vrucht en het resultaat overstijgen van welke andere voedseloffering dan ook. Welke zijn deze twee? De ene is de voedseloffering die de Tathāgata ontving [juist] voordat hij volledige verlichting bereikte, een sammá-samboeddha werd. De andere is de voedseloffering die de Tathāgata ontvangt [juist] voordat hij de staat van [pari-]nibbana (pari-nirvana) binnengaat waarin geen element van hechten meer resteert. Door deze daad heeft de waardige Cunda morele verdienste gegenereerd die hem een lang leven zal brengen, schoonheid, welzijn, glorie, een wedergeboorte in hemelse sferen en soevereiniteit'. Ānanda, zo moet je het berouw van Cunda de smid verwijderen."
(1) Tathāgata = Boeddha.
|
|
Het fragment uit het Hybrid-Sanskriet-geschrift, de Parinirvāna soetra
Hier stelt Cunda de vraag, en antwoordt ze tegelijkertijd.
"Toen sprak Cunda tot Boeddha en zei, 'Boeddha heeft gezegd dat deze twee morele verdiensten [die van het voedsel offeren juist voor het Grote Ontwaken en juist voor het Grote Heengaan] ononderscheiden zijn, gelijk zijn. De betekenis hiervan is niet zo. Waarom niet?
Voorafgaand aan het aanvaarden van de voedseloffering zijn de [mentale] aandoeningen nog niet aan hun eind gekomen. Voorafgaand er aan is de kennis van alle vormen [van bestaan] nog niet gerijpt, en is men nog niet in staat de wezens te leiden naar het volledig verwezenlijken van de perfectie van geven [dana-paramitā].
Voorafgaand aan het aanvaarden van de voedseloffering is men nog als een levend wezen; maar na het aanvaarden van de voedseloffering is men als een god onder de goden.
Voorafgaand aan het aanvaarden van de voedseloffering is het lichaam een samengesteld lichaam, een lichaam dat aandoeningen ondergaat, een gelimiteerd lichaam, een impermanent lichaam. Maar na het aanvaarden van de voedseloffering is het lichaam niet meer onderhevig aan aandoeningen, is het een diamanten lichaam [vajra-kāya], is het het essentiële lichaam [dharma-kāya], het eeuwige lichaam en een onbegrensd lichaam.
Waarom zegt u dat de twee morele verdiensten van generositeit ononderscheiden zijn, gelijk zijn?'"
....
De Boeddha's verschijnen in de wereld is een zeldzaamheid als de udúmbara-bloem.(1)
Boeddha ontmoeten en gelovig vertrouwen ontwikkelen is ook heel zeldzaam.(2)
De allerlaatste aalmoezenmaaltijd aanbieden wanneer Boeddha's nirvāna nabij is, en zo in staat zijn de perfectie van geven volledig te verwezenlijken is, alweer, heel zeldzaam.
....
(In de volgende passage worden de aanwezigen tijdens Boeddha's Heengaan toegesproken.)
Jullie zouden Boeddha niet moeten vragen voor lange tijd in de wereld te blijven. Inplaats daarvan zouden jullie moeten contempleren op het impermanente, vergankelijke aspect van Boeddha stoffelijke vorm. De aard van zijn handelingen en zijn aspecten zijn dat eveneens."
(1) De udúmbara-bloem wordt wel in de geschriften besproken, maar niemand heeft er een beeld bij.
(2) Hier wordt impliciet verwezen naar de parabel over de zeeschildpad die maar bij heel enkele uitzondering een hol stuk drijfhout tegenkomt waar hij zijn kop doorheen kan steken.
|
Om de gebeurtenissen in de Parinibbāna soetta, linkerkolom, te begrijpen, moet hier verteld worden dat in deze Soetta Boeddha's laatste reis in dat ene leven behandelt. Aan het begin van deze episode van zijn leven is Boeddha ziek, de tweede keer in zijn leven, en weet dat hij sterven gaat. Hij weet ook dat hij zijn leven nog enige tijd zou kunnen rekken, maar besluit dat niet te doen omdat zijn monnikengemeenschap, zoals hij dat zelf zegt, niets meer te leren heeft. Boeddha had hen alles geleerd wat er geleerd moest worden.
Daarop onderneemt hij met zijn monniken deze laatste voettocht. Op dergelijke tochten, en overigens ook op andere dagen van het jaar, leefde de gemeenschap van het voedsel dat hen aangereikt werd. Het was en is zo dat men vervolgens eet wat gegeven wordt, zonder te mopperen, opdat de gevers zo min mogelijk overlast zouden ervaren.
Wanneer Boeddha dan ruikt dat de schotel met soekkara-màddava niet in orde is, besluit hij er als enige zelf van te eten, en bespaart zijn monniken op zijn minst "durchfall".
Voorbij de anecdotiek van dit bovenstaande verhaal gaan beide versies, de Parinibbāna soetta en de Parinirvāna soetra (rechterkolom) in op de Perfectie van geven of van generositeit, dana-paramitā, de eerste van een serie Perfecties die tot volle ontplooing moeten komen willen we boeddhaschap bereiken.
Vertelt de Parinibbāna soetta dat degene die van harte en met overgave genereus is een glanzende toekomst tegemoet gaat, de Parinirvāna soetra, die in ieder geval voor wat betreft dit fragment duidelijk geïnspireerd is op het eerdere Pāli-geschrift, trekt het concept van Perfectie van geven wijder. Het valt de lezer op dat hier gesproken wordt over generositeit als instrument om compleet Boeddhaschap mogelijk te maken. Er wordt hier ook niet gesproken over de verdienste die behaald kan worden door de gever; de bewoordingen zijn eerder zodanig dat men mag begrijpen dat zowel gever als ontvanger, als deel van het "essentielichaam", de dharma-kāya, het ongelimiteerde binnengaat, een "diamanten lichaam" verkrijgt (vajra-kāya), een eeuwig en onbegrensd lichaam, dat wil zeggen, boeddhaschap verwerft op het moment wanneer beseft wordt dat boeddhaschap daar is.
|
Het niet-samengestelde in de Parinibbāna soetta
De laatste woorden die Boeddha sprak waren, 'Onthoud dit, monniken, dit is wat ik onderwijs: Alle samengestelde dingen zijn voorbijgaand. Streeft oprecht voort.'
Dit is de kortste versie van Boeddha's laatste woorden. Hetzelfde, maar soms in een lange monoloog zei hij volgens de samenstellers van latere soetras en verhandelingen. Maar altijd komt het op hetzelfde neer: vergankelijkheid.
|
|
Het niet-samengestelde in de Parinirvāna soetra
De uitspraak van Boeddha luidt hier,
'Cunda, zij die na de Tathāgata's overlijden het woord zullen nemen, zullen wijd en zijd het volgende verkondigen [en mij onjuist citeren]: 'Mijn gemeenschap, samen moeten jullie de notie overstijgen die zegt dat de Tathāgata geconditioneerd [of samengesteld] is, of dat hij geconditioneerd is door het ongeconditioneerde [niet-samengestelde] ...'
Wat Boeddha hier bevestigen wil is dat zijn essentiële lichaam, het diamanten lichaam, het eeuwige en onbegrensde lichaam niet te verklaren is aan de hand van tegengestelden als geconditioneerd (vergankelijk) en ongeconditioneerd (onvergankelijk). De uitspraak wijst terug naar een vroegere Pāli-soetta waar wordt gezegd "wie mij denkt te vinden in vorm (een stoffelijk lichaam) ziet het verkeerd."
Boeddha's lichaam is de dharma-kāya, en de dharma-kāya is niet te vangen in categoriën. Dat is moeilijk te aanvaarden voor mensen die toch enigszins "een anker" willen hebben, maar dan moet begrepen worden dat loslaten, ongehecht zijn aan ankers een voorwaarde is om de dharma-kāya enigszins te gaan bevatten.
Het is wel zeker dat Ashvaghosa, de samensteller van het bovengenoemde Het Ontwikkelen van vertrouwen in de/het Mahāyāna, zich door deze woorden heeft laten inspireren.
|
Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme
|
| | |