Op 5 januari 2006 vierde de Chinese mahāyāna-boeddhistische gemeenschap Het Grote Voortgaan van Sakyamuni Boeddha, en op 12 januari zijn Grote Heengaan.
Het vroege boeddhisme (de/het theravāda) is de bron waartoe we ons moeten wenden voor een min of meer getrouwe verslaglegging van dat Grote Voortgaan.
Er wordt veel gediscussieerd over de vraag of de toekomstige Boeddha wel zijn jonge gezin kon verlaten om asceet te worden, op zoek naar het antwoord op de vraag over het lijden en de ongemakken van het leven - prins Siddhàrtha had net zijn eerste zoon gekregen.
Het antwoord op die vraag gaf hij zelf
: Hij zou zijn verlichtte kennis overdragen aan wie het horen wilde, opdat ook anderen vrij van
doekkha (schrijf: dukkha) zouden komen, en de volle betekenis van het voortgaan doorheen
samsára zouden begrijpen. Onder die anderen bevonden zich zijn vrouw en zoon, die later dan ook deel zouden gaan uitmaken van de monniken- en nonnengemeenschap.
Een sprong vooruit
: Een aantal jaren na zijn Ontwaken bezocht Boeddha opnieuw zijn vader
Soedhódhana (Sudhodana) en stiefmoeder
Pradjāpati ((Hybr.Skr.: Prajāpati of (Pāli: Pajjāpati). Beiden werden lekenvolgelingen van Boeddha en bleven daarmee
de facto buiten de
vedisch-brahmaanse traditie. (Er is reden om aan te nemen dat een aantal volkeren uit Noord-India, huidig Nepal, bij de migratie naar het oosten van volkeren die daar de veda's introduceerden, niet brahmaans (pré-hinduïstisch waren, en dat ook niet werden.)
Na het overlijden van haar echtgenoot was het
Pradjāpati die met een groot aantal andere dames de eerste nonnengemeenschap zou gaan vormen.
Er wordt gezegd dat
Pradjāpati intrad om te ontkomen aan
sati, de vrijwillige zelf-immolatie van een echtgenote bij het overlijden van haar man. Dat is echter onjuist. Evenals vrouwen uit de
jaïn- en andere niet-vedische tradities hoefde
Pradjāpati niet te voldoen aan populaire opvattingen uit dat andere deel van de bevolking, opvattingen die overigens nergens in de hindu- en pré-hindu-canon vermeld staan. Het was een omstreden gebruik, zoals het dragen van een boerka door moslim-vrouwen een omstreden gebruik is. Haar wens tot intreden was daarom oprecht, en niet ingegeven door oneigenlijke motieven.
Boeddha aarzelde hen op te nemen. Hier hadden we dames die de hardheid van het gewone burgerleven niet gewend waren. Leven als rondtrekkend asceet was gevaarlijk; men kon scabies en de builenpest oplopen (daarover wordt in de Leerredes bericht), men kon overvallen en gedood worden; de dames zouden blootsvoets moeten gaan, vaak genoeg honger moeten lijden; hun huid zou door de zon verbrand worden. Boeddha zei twee keer "nee". Bij de derde keer, toen neef Ānanda vroeg of het onmogelijk was om als vrouw verlichting te behalen, antwoordde Boeddha, nee, dat is niet onmogelijk, en gaf zijn toestemming.
Terug naar de eerste maanden van prins Siddhartha's Grote Voortgaan.
Gezeten op zijn paard
Kàntakka, en vergezeld door zijn koetsier
Dzjànda (schrijf: Chanda) ontvluchtte
Siddhartha zijn paleis waar een vader hem liever erfopvolger zag worden dan rondtrekkend asceet.
Eenmaal over de rivier, en aanbeland in een moeilijk toegankelijk woud, redelijk veilig voor zoekakties van vader's zijde, sneed de prins met
Dzjànda's zwaard zijn lange haar af om het nooit meer aan te laten groeien. Hij legde zijn sierraden af en verruilde zijn dure gewaad voor de kledij van een jager - zegt de een, of voor die van een asceet - zegt de ander.
Daarna begon de zoektocht naar een geschikte leraar, een zoektocht die zes jaar zou duren en wel Volmaakte Verlichting zou opleveren, maar niet aan de voeten van een leraar.
Thanissaro bhikkhu heeft een Engelse vertaling van de
Pabbadjā soetta gemaakt. Die soetta (Hybr.Skr.: soetra) is opgenomen in de
Soetta nipāta, die, naar aangenomen wordt, de vroegste collectie geschriften is, voornamelijk gevuld met Boeddha's eigen woorden. De
Pabbadjā soetta maakt daarop een uitzondering
; het is een verslag dat later is opgetekend door een van Boeddha's gezellen - we weten niet wie.
In deze soetta komen een aantal van de moreel-praktische levensregels voor die tot op de dag van vandaag een leiddraad zijn voor boeddhisten.
Die korte soetra vindt u op
deze bijlage
Hoe zag de historische Boeddha er uit
Begin 2009 zetten een aantal studenten Indologie wat ze geleerd hadden over de Kushans nog eens op een rijtje. De Kushans waren een vorstelijke stam die tussen de eerste en de derde eeuw Westerse jaartelling heerste over een groot deel van noord-Afghanistan, Pakistan, Kashmir en een deel van Noord-India. Munten die uit die tijd bewaard zijn gebleven tonen vorsten en vorstenzonen met ingebonden voorhoofd. Dat wil zeggen dat prinsjes (
rajputs) op jonge leeftijd een waarschijnlijk ijzeren of gouden band om het hoofd kregen om te tonen dat ze koningskinderen waren. Die band zouden ze daarna nooit meer afdoen. De schedel groeide daardoor onder en boven die klemmende band uit en vormde als het ware een bult op het hoofd.
De Kushans zullen niet de eersten geweest zijn die hun vorsten (
raja) zo wilden herkennen; het zal een overlevering uit eerdere tijden zijn, in ongeveer die streken. In ieder geval is het wel zo dat de Griekse of Macedonische beeldhouwers die de Griekse troepen in de eerste en tweede eeuw lieten overkomen naar wat globaal Gandhāra heet, deze schedeldeformatie niet zelf gezien zullen hebben. De
eerste beeltenis van Boeddha wordt in Londen bewaard.
Niettemin zou aangenomen kunnen worden dat de eveneens immigrant-
ksatriya, de vorsten-krijgers uit eerdere eeuwen die naar de Indiase en Nepalese invloedssfeer waren getrokken (vanuit het Oxus-bassin, zegt de meest recente informatie) een soortgelijk gebruik kenden — dat geleidelijkaan wegebde.
Boeddha, althans de (in het Pāli) bodhisatta die Boeddhaschap zou realiseren, ging dus op zoek naar Het Eeuwige,
de bouwer van het huis. (Zie daarvoor het blokje "Boeddha's Leeuwenbrul".)
Er staat dan dat hij zijn lange haar bovenop zijn hoofd bij elkaar bindt en met zijn zwaard afsnijdt boven dat touwtje, stukje leer, reepje bast, of wat ook maar, en er staat dat Boeddha's haar sindsdien niet meer aangroeide.