DE LUMINEUZE MIND |
Januari 2014Het al enkele jaren geleden aangekondigde woordenboek boeddhisme is nu gereed, meldt een persbericht op 9 december 2013. Het 1304 paginas "The Princeton Dictionary of Buddhism" weegt 5 (amerikaanse) ponden.Onder leiding van Robert E. Buswell Jr., koreanist, en Donald S. Lopez Jr., tibetoloog, heeft een heel team van graduates van Princeton universiteit in Amerika een werk gepubliceerd dat deze keer voorbij de al bekende woordenboeken in het (hybrid, boeddhistisch) Sanskriet en Pāli gaan. Dat heeft vergelijkende termen in het Thai, Birmees, Vietnamees, Laotiaans, Khmer (Cambodjaans), Sinhala (Srilankaans), Newari (Nepalees) en Mongools opgeleverd. En zo komen we dan aan lemma waarin het Pāli/Sanskriet pabhāssara/prabhāsvara, vertaald wordt als "lichtende geest/mind". Het wordt in die betekenis vergezeld van het chinees/koreaanse lingzhi ("numineus" bewustzijn), het chinese fanzhao (het spoor terug naar [oorspronkelijke] helderheid), het tibetaanse 'od gsal (helder licht), het eveneens tibetaanse rig pa (zuiver bewust zijn), en het opnieuw tibetaanse rdzogs chen (grote perfectie, grote vervolmaking). bhāsHet Pāli bhās wordt gegeven als "schijnend, heel helder, schitterend", in de letterlijke zin van bijvoorbeeld de glanzende veren van een vogel. De Pāli Phabassara sutta heeft het over de lumineuze geest. Thanissaro bhikkhu interpreteert het op een andere wijze dan de noordelijke mahāyāna dat doet, namelijk als de lumineuze mind die de meditator probeert te ontwikkelen. De soetta-tekst zegt dat deze lumineuze mind nog bezoedeld kan raken. Dat moeten we even onthouden; dat wordt nog belangrijk.De mahāyāna-meester Ashva-ghosa spreekt over de geest (mind) wanneer hij het vergelijkt met een stuk helder bergkristal. Het neemt de kleur van het er onder liggende stuk textiel aan zonder zijn eigen intrinsieke helderheid te verliezen. Lees de passage onder de doorklik. Hij zal er in verschillende andere passages van zijn Pad van Vertrouwen op terugkomen, zonder altijd het woord geest te noemen, onderandere met "Een mens is als een kostbaar juweel dat in essentie helder en zuiver is, maar overdekt met bezoedelingen." Ashva-ghosa was een Indiër wiens Pad van Vertrouwen naar het Chinees werd vertaald. Het oorspronkelijke manuscript is verloren gegaan. Weten welk woord hij oorspronkelijk gebruikte voor geest/mind doet niemand. Het is geen geringe discussie, die over de lumineuze geest. Een goed begrip van de betekenis die de verschillende stromingen er aan geven verklaart waarom aan de ene kant het theravāda zo'n nadruk legt op het behouden danwel verkrijgen van zuiverheid van geest, en waarom er aan de andere kant mahāyāna-stromingen zijn die zeggen 'het is al behaald' (alleen ben ik nog te onnozel om het te kunnen bevatten). prabhāHet klassieke Sanskriet geeft het prabhā uit prabhāsvara als, in het engels, to shine forth, begin to become light, shine, gleam. Zowel het klassieke Sanskriet als het Pāli geven svara, het laatste deel van prabhāsvara, als "stem", "geluid". We vinden in het klassieke Sanskriet de woorden prabhā en svara, maar niet het samenstel prabhāsvara. Maar waar het PTS Pāli-woordenboek onvolledig is, zo zal het Monier-Williams Sanskriet idem dat ook wel zijn. Knutselen mag, maar dan wel binnen de gegeven betekenis.het boeddhistisch (Hybrid-)Sanskriet-woord prabhāsvaraHet team heeft voor zijn vertalingen van boeddhistisch (Hybrid-)Sanskriet-woorden(1) wellicht niet, of dan toch niet altijd het woordenboek van Franklin Edgerton gevolgd. Edgerton, de vertaler-indoloog Senart volgend, geeft het prabhāsvara als "helderheid (prabhā) van een, resp. Boeddha's stem (svara)".Voor wat betreft Senart en Kern's begrip van het het boeddhisme: Pokala Lakshmi Narasu en Johannes Bronkhorst hebben geschreven over Senart's en Kern's onjuiste opvattingen over Boeddha: een geïdealiseerd beeld, vond Senart, een zonnegod, vond Kern. Maar dat neemt niet weg dat Senart's vertalingen van voor die tijd minder "mind boggling" woorden correct zijn, zeker wanneer andere bronnen identieke betekenissen geven. Edgerton herinnert aan Senart's vertaling van de Mahāvastu (iii.22.12) waar we het "devā (divyā) ca brahmā ca prabhāsvarā" tegenkomen: de heldere stemmen van deva(s) en brahma(s) — de meervouds-s is overbodig, zei professor. pabhāssara
(Je moet de woorden ook juist kunnen uitspreken om de volle betekenis ervan te kunnen vatten.) |
In tegenstelling tot Edgerton's aanname kan overigens op basis van dit Mahāvastu-fragment niet aangenomen worden dat (ook) Boeddha die prabhāsvara, die heldere stem heeft. Dat gegeven, maar dan meer als stem die overal hoorbaar is, komen we tegen in een aantal andere teksten, meer bepaald die van het mahāyāna. Het heeft lang geduurd voor men doorhad dat dit beeldspraak was, net zoals het verhaal over Boeddha's lange tong. Op basis van die andere teksten heeft Edgerton besloten dat hij ook hier, in zijn lemma, Boeddha "in de debatten kan betrekken", zoals dat in Vlaanderen heet. Niettemin houden we het er voorlopig maar op dat Senart en Edgerton het juist zagen met hun "heldere stem". We moeten het woord Sanskriet in dit verband tussen haakjes zetten, zoals uit bovenstaande blijkt. Na de scheiding der geesten, die we definitief gematerialiseerd zien wanneer de Tibetanen als laatsten oorden als Bodhgaya en Nalanda verlaten (nog voor de inval van Afghaans-turkic troepen), probeert deze nieuwe en enthousiaste stroming een eigen lijn en een eigen vocabulair op te bouwen waarmee de anciëniteit van de lineage aangetoond kan worden. Dat vergt een terugverwijzen naar eerdere stromingen en de talen van India, resp. Serindia. Terugvallen op het inmiddels geïntroduceerde Pāli, dat het vehikel wordt van de oude scholen, kan in die omstandigheden niet, maar men kent wel het Pāli-woord pabhassara van de dan nog bestaande noordelijke tak van wat later het theravāda zal gaan heten. Die noordelijke tak wordt in Nalanda onderwezen, zegt Ijing (I-tsing - (635 - 713 CE), de chinese pelgrim-globetrotter in zijn reisverslag. Te Nalanda wordt het theravāda de 18de school van het boeddhisme genoemd, ook al heeft het zich al in de 6de eeuw uit Nalanda en de huidige deelstaat Bihar teruggetrokken. Het is ook aan de hand van dit noordelijke theravāda-vocabulair dat oplossingen worden gevonden voor oude danwel nieuwe tibetaanse woorden als 'od gsal, rig pa, en rdzogs chen die nieuwe praktijk-inhoudelijke ladingen moeten dekken. Alleen kan men in die nieuwe trend niet met een Pāli (= theravāda) "oerwoord" als pabhassara aankomen. Of het Hybrid-Sanskriet prabhāsvara (of het streepje boven de 'a' er terecht staat, is de vraag) dan al in de naar Tibet gedragen manuscripten voorkomt, of dat het de 21ste-eeuwse studenten zijn die het wel deftig en geleerd vonden een weinig Sanskriet aan het rijtje toe te voegen is hier niet bekend. Het geciteerde lemma zou er beter uitzien indien het woord prabhāsvara er niet in voor kwam en een eigen plaats zou krijgen. En dan zouden we ook nog kunnen discussiëren over de vraag of het chinese fanzhao (het spoor terug naar [oorspronkelijke] helderheid) op die plaats thuishoort, of toch maar beter een eigen lemma zou krijgen, ook omdat er niet- of voor-boeddhistische filosofieën aan te pas komen. In de 80-er jaren van de vorige eeuw verzoekt de tibetaanse leiding in Dharamsala een indiase taalkundige de tibetaanse canon of commentaar-literatuur terug te vertalen naar het Sanskriet. Maar het kan ook best zijn dat deze Sanskritist, die ook Leiden aandeed, zelf de suggestie lanceerde. Zijn arbeid werd terecht onderbroken en afgeblazen. Wellicht kwam men er zelfs in Dharamsala (de zetel van de dalai lama in India) achter dat er nauwelijks een boeddhistisch manuscript in het klassieke Sanskriet is gevonden, en dat, in tegenstelling daarmee, de regio "Hybride-Sanskriet"-teksten heeft opgeleverd, plus manuscripten in twee of meer talen van langs de Zijderoute. Een ex-President van Mongolië, in oktober 2013 op bezoek in Korea, heeft het zelf gehoord: "De meeste boeddhistische manuscripten zijn geschreven in een oude tibetaanse taal ...". Er wordt gezegd dat er al in Nalanda een Tibetaans schrift in elkaar werd gedraaid. En er wordt gezegd dat bij de grote brand van Nalanda ook de bibliotheek — dus de manuscriptencollectie — er aan ging. In 1993 organiseert het Central Institute of Higher Tibetan Studies, toen nog te Sarnath, een conferentie over het boeddhistische Hybrid-Sanskriet. Aan die conferentie nemen de meest bekende en deskundige Sanskritisten van India deel, onder wie G.C. Pande, Ratna Basu (US en Calcutta Univ.) en anderen. Daar wordt sterke nadruk gelegd op het hybride karakter van het boeddhistisch Sanskriet, en wordt gezegd dat men bij vertaling ervan drie woordenboeken nodig heeft: (het vedische) Sanskriet, het Pāli en andere "Prakrit"-lijsten (anders dan het Pāli). Daarna volgen her en der jaarlijkse conferenties over boeddhisme en Sanskriet. Enkele collecties "papers" worden in boekvorm samengebracht en in gecommercialiseerde vorm uitgegeven ("7de World Sanskrit Conference","Buddhist Studies: Papers of the 12th World Sanskrit Conference"). Voor me ligt Rājendralāla Mitra's in 1882 geschreven "The Sanskrit Buddhist Literature of Nepal" (herdruk 1971). Dat wil zeggen, hij verschaft een synopsis van de āvadana, verhalen en anecdotes over Gáutama, respectievelijk Sakyamuni Boeddha's leven als mens van vlees en bloed, levend in deze kalpa (eon) waarin we ons allemaal bevinden. In dat werk geeft de heer Mitra inzicht in de verzamel-activiteiten van Brian Houghton Hodgson die tijdens zijn tochten door de "foothills" van de Himalayas alle "Sanskriet" literatuur die hij tegenkwam opkocht, of tenminste toch verzamelde. Een groot deel van die manuscripten werd verzonden naar de Asiatic Society of Bengal in Calcutta (Kolkata), waar Mitra de eerste Indiase voorzitter over was. De collectie ligt daar in principe nog, tenzij het is verdeeld over verschillende universitaire instellingen. Tot in Lhasa en Xigaze kwam Hodgson niet; in juni 2013 bracht het Digital Sanskrit Buddhist Canon aanvullend materiaal online. Daarin wordt gewag gemaakt van een "Vimalakīrtinirdeśa: A Sanskrit Edition Based upon the Manuscript Newly Found at the Potala Palace". Dat de hele boeddhistische canon, plus post-canonieke commentaar-literatuur, opgeschreven in de schriftsoort het Brahmi, en voor wat betreft de aanvangsleer de inzichten van het sarvastivāda, de madhyāmika, het Enkel Bewustzijn, en vooral het Tathāgata-garbha volgend, in Nalanda tot stand kwam is maar zeer de vraag. Er zijn een aantal vertalers naar het Tibetaans geweest die Nalanda nooit hebben aangedaan. In de 11de eeuw besluiten de Kagyu, Sakya- en Gelugstromingen tot een Nieuwe Vertalingen collectie. Ze zijn dan al in Tibet aangeland, respectievelijk daar gevestigd en hanteren het rode potlood om de oude vertalingen te corrigeren. Aan de hand van welke "Sanskriet" originelen deden ze dat? Waar zijn die originele manuscripten gebleven, op die enkele 2013-vondst in Lhasa na? Zoals het driejarige yangsi/tulkutje vanaf zijn brabbelperiode wordt opgevoed in de vanzelfsprekende leiderschapsmodus die kenmerkend is voor in ieder geval de oudere leidende monialen-generatie uit de Himalaya, zo zijn de ooit in Tibet aanwezige manuscripten waarop een Nieuwe Vertalingen-traditie steunt weggetoverd, opdat de authoriteit ervan niet in twijfel getrokken wordt. Dat maakt de "tibetaanse" boeddhistische canon vanuit dharma-inhoudelijk perspectief, naar de maatstaven van de 20ste-21ste eeuw, onbetrouwbaar, want niet verifieerbaar, ook al verzinnen enthousiaste studenten nog zo veel "echte oude Sanskriet-woorden" om de lading van nieuwe praktijkopvattingen te dekken. |
|