juli 2015
Voorafgaand aan de Wereld-erfgoed-vergadering van de Unesco op 4 juli 2015 in Duitsland, was de Zuid-Koreaanse overheid er vrij zeker van dat de site waar eens het koninkrijk Baekje gevestigd was opgenomen zou worden in de werelderfgoedlijst. Op zaterdag 4 juli 2015 bleek dit een terechte veronderstelling te zijn geweest. De fotos in de Korea Herald die het bericht bracht gaven een indruk van een uitstekend bewaarde archeologische site.
Op de site bevonden zich ooit, tussen het jaar 18 vC tot 660 nC, paleizen, forten, grafheuvels en -zerken, tempels en andere soorten bebouwing. Het hele complex ligt verspreid over de grens van de zuidelijke Chungcheong- en de noordelijke Jeolla-provincie.
De site van de
Mireuk-sa, de tempel gewijd aan Maitreya bodhisattva is een van de meest tot de verbeelding sprekende, want in historische nevelen gehuld. Mireuk is koreaans voor Maitreya. Niet dat we niet weten wie de tempel bouwden: koning Mu die regeerde tussen 600 en 641 en zijn echtgenote koningin Seonhwa, en niet dat de legende rond Mireuk en dit koningspaar niet bekend is: ze hadden een visioen van de drie geschriften rond deze bodhisattva die vanuit een vijver aan het oppervlak kwamen — maar vanwege het levensverhaal van Mireuk/Maitreya dat al heel snel na Boeddha Sakyamuni's leven opgetekend moet zijn.
In de Koreaans-boeddhistische geschiedenisboeken, begin 21-ste eeuw gepubliceerd door de Jogye Orde (Collected Works of Korean Buddhism, vols 6 en 10) wordt uiteengezet welke de drie daar bekende geschriften zijn die verbonden zijn met de Boeddha die in de verre toekomst over aarde zal gaan. Het gaat dan om
1/ het "commentaar op de soetra aangaande Maitreya's wedergeboorte daarboven" (in een bereik dat Túsita wordt genoemd), in het koreaans de
Mireuk sangsaeng gyeong yogan- gi,
2/ het commentaar op de soetra aangaande Maitreya's wedergeboorte beneden (zijnde op aarde), de
Mireuk hasaenggyeong so, en
3/ het commentaar op de soetra aangaande Maitreya's bereiken van boeddhaschap, de
Mireuk seongbul gyeong so.
Een van de soetras, waarvan hier de namen van de commentaren zijn gegeven, vertelt dat Maitreya een discipel van Boeddha Sakyamuni was, dat hij was geboren in een brahmanen-familie (in India), dat hij eerder overleed dan Boeddha zelf, dat hij naar het genoemde Túita (kor.: Dosolcheon) opsteeg, en daar als bodhisattva de ingezetenen de dharma verklaart.
Ter gelegenheid van zijn opnemen van de gelofte om de menigten de dharma te verklaren nam hij zich (tijdens zijn leven op aarde) voor vegetariër te worden en heeft als gevolg de bijnaam "mededogen-bodisattva" (kor.: Ja-ssi bosal) gekregen.
De voorspelling die Boeddha na het overlijden van Maitreya deed houdt in dat de laatste na 4000 "Túsita-jaren", zijnde iets minder dan 6 miljoen mensenjaren, naar de aarde zal terugkomen om onder de "drakenbloemboom" (kor.: yonghwasu, lat.: Sesbania formosa), verlichting als Boeddha te bereiken en (in drie achtereenvolgende kalpas = eonen) 96 miljard, 94 miljard, en 92 miljard mensen te redden.
Nee, het is niet waar, maar het is toch waar. Waar het om gaat is de gedachte aan continuïteit, en aan succes in de onderneming van het prediken van Boeddha's dharma.
De drie geschiften over Maitreya, zo zegt de koreaanse bron Gyeongheung, werden vertaald door twee chinese en een "indiase" persoon. Nummer 1 werd vertaald door de markies van Anyang (Anyang hou in China) die in 464 overleed. Hij heet ook Juqu Jingsheng en was een neef van de Hsiung-nu (of Xiongnu)-vorst Juqu Mengxun, die koning van het noordelijke Liang was (regeerperiode 397-439). De markies van Anyang overleefde dus de dynastie waaronder hij diende. Tijdens diezelfde Liang-dynastie werd tevens de zogenoemde "Liang-soetra" (ljáng-soetra) geschreven die vandaag nog binnen het chinese mahāyāna wordt gereciteerd — en dan een paar uur in beslag neemt. Die soetra is in feite een lange opsomming van alle vooraanstaande boeddhistische meester die bekend waren onder de Liang. Er is op deze site eerder gepleit voor een onderzoek naar deze namenlijst: wie er niet op voorkomt was tegen die tijd al gemigreerd naar midden- en zuid-India, of moest nog geboren worden. In het eerste geval zal er dan sprake zijn van meesters onder wie er waren die de Pāli-canon mede hebben vormgegeven, en uitgebreid met eigen herinneringen of interpretaties, zoals bijvoorbeeld de Angúttara nikāya uit de Pāli-canon. Zie ook de pagina over
Kumāra-jīva
Boek nummer 2 werd vertaald door Kumāra-jīva, en wel in de Baoyin-tempel in Yuzang, tijdens het derde jaar van de Chengsheng-vorst uit de Jin-dynastie.
Boek nummer 3 werd vertaald door Dharma-ràksa (Chin.: Fahu) die leefde in de tijd van de westelijke Jin-dynastie, zij het waarschijnlijk niet op chinees grondgebied.
De naam
Hsiung-nu valt hier op. Ze heeft betrekking op een nomadisch volk waarvan voor het eerst sprake is in de 8ste-7de eeuw vC, en wel in de oostelijke steppen, vandaag Mongolië. Als confederatie van stammen waarmee twee of drie talen in verband worden gebracht werden ze in 221 vC verslagen door de Jin (in zijn Empires of the Silk Road, p. 71 e.v., hanteert Chr.I. Beckwith de oude spelling: Ch'in). Na die tijd hanteren de chinese bronnen de naam Hsiung-nu (Beckwith) of Xiongnu (nieuwe spelling) voor "de anderen" die over steppen galoperen, handel drijven, of hier en daar in dienstverband van chinese garnizoenen treden. De vraag of de Xiongnu gelijkgesteld moeten worden aan de europese Hunnen is nooit opgelost, niet door Beckwith, niet door Étienne de la Vaissière (2003), niet door H.W. Bailey (1985), niet door Edwin G. Pullyblank (1955), en niet door Alexander Vovin (2000) — als bronnen genoemd door Beckwith —, en of er ooit nog verder onderzoek naar gedaan zal worden is zeer de vraag. De Xiongnu hadden bepaalde handelsgebruiken, bepaalde huwelijks- en overlijdensriten, maar geen Xiongnu-canon die ze in hun zadeltas meedroegen, of Xiongnu-gebouwen waarvan vandaag de restanten kunnen worden onderzocht.
In ieder geval zien we hier een noordelijk-boeddhistische canon, die overigens ontstaan moet zijn op basis van een hinayāna-geschrift of verhaal, sinds de migratie naar
Sri Lanka voorkomend in in ieder geval de Pāli-canon, waarin Boeddha bovengenoemde voorspelling doet, zij het dat hij zich daar beperkt tot een "in een verre toekomst zal Maitreya het zijn die mij opvolgt", of woorden van gelijke strekking.
Wat er verder over gezegd kan worden is dat met name de koreaanse
hwaràng-beweging een heel eigen Maitreya-cultus vorm hebben gegeven. Deze beweging, waar naast burgermannen ook monniken aan deelnamen, speelde een belangrijke rol tijdens het Silla-rijk, meer precies tijdens de regering van koning Jinheung (regeerde van 540 tot 576). (Collected Works of Korean Buddhism, vol. 10)
Wat de
hwaràng precies voorstonden is nooit helemaal duidelijk geworden. Wellicht waren ze te vergelijken met bijvoorbeeld een Joanieter-orde in Duitsland, wellicht met een burger-defensiemacht. Vanwege de onduidelijkheid over de
hwaràng zijn er romantische verhalen ontstaan die waarschijnlijk met een korrel zout genomen mogen worden.