Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






BOEDDHISME OVER
ONDERGANG VAN DE WERELD


In een interview in de Examiner, een vakblad van christenen, van 22 maart 2009 vertelde een anoniem gebleven geïnterviewde over de Kalachakra tantra van het Himalaya of Tibetaanse boeddhisme, een mahāyāna-interpretatie, en over de ondergang van de wereld volgens deze tantra of het commentaar er op.

De geïnterviewde liet weten dat volgens de Kalachakra tantra, of volgens een bepaalde interpretatie van de Kalachakra tantra, de wereld in het jaar 2424 ten onder gaat. De Buddhist Channel zag terecht aanleiding het verhaal te laten illustreren door een cartoon van Boeddha met een gasmasker op.

Deze tibetaanse invulling is zonder enige twijfel gevoed door de vroege vedische opvatting (= de traditie waar het hinduïsme op berust) over de kali-yuga, waar dan weer de legende over de Garuda, de mytische vogel uit zowel het hinduïsme als het boeddhisme op gebaseerd is. De New World Encyclopedia zegt dat toen de Garuda uit zijn ei geboren werd hij tevoorschijn kwam alsof hij een hels inferno was, gelijk aan de cosmische brand die de wereld aan het eind van iedere wereldommegang te gronde richt.

Andere Grote Voertuigbronnen over vergaan van de wereld

Voor wat betreft het Grote Voertuig van het boeddhisme, de mahāyāna, is het met name de Bloemenkrans soetra die uitgebreid spreekt over het ontstaan en vergaan van werelden. In die honderden paginas is niet één plaats aan te wijzen waar dat ontstaan en vergaan letterlijk moet worden genomen: de leerrede is een visualisatie-meditatie.

In hoofdstuk 12 van de Lotus Soetra, een ander mahāyāna-werk, zegt een bodhisattva tegen Boeddha: "Heer, weest gerust. Nadat u(w lichaam) volkomen uitgedoofd bent (is), in de afschuwelijke laatste wereldperiode, zullen wij deze verheven soetra prediken."
Wat de Lotus hiermee bedoelt is de periode die vlak voorafgaat aan het verschijnen van een nieuwe Boeddha. Deze leerrede spreekt niet over een totaal vergaan van de aarde en/of over een jaar waarin dat gebeuren zal. Er zijn wel lijstjes verschenen over hoe lang de Ware Dharma-tijd zal duren, respectievelijk heeft geduurd, en hoe lang de Verbasterde en de Te gronde gerichtte. Maar dan spreken we nog steeds over een Dharma-tijd of een tijdperk (zoals we spreken over de inmiddels voorbije Middeleeuwen), en niet over fysiek verdwijnen van de aardbol.
De heel eigenwijze chinese interpretatie over het bestaan van de wereld, zie E. Zürcher, 'Prince Moonlight', een laat werk over de komende Boeddha Maitreya, spreekt over een wereldbrand, maar zegt niet dat de aarde verdwijnt: de bergen smelten en verdwijnen; de aarde is een verschroeide vlakte geworden. En dan verschijnt Maitreya, de komende Boeddha.
Nu, dat is geen prettig vooruitzicht voor Maitreya. Wie wenst hem zoiets toe.

Padmasambhāva, een van de eerste, zo niet de eerste boeddhistische meester in de Himalayas, spreekt op een gegeven moment over de wereld die voortschrijdt in de richting van genoemde wereldbrand, maar houdt halt voor een totale destructie. De mens wordt, in zijn optiek, op tijd wakker en herstelt De Grote Stūpa, de kern van de Leer.

Een commentaartekst uit de vroege of theravāda-lijn

In zijn Pad van Bevrijding zegt de commentator Buddhaghosa: "Welnu, van de grote wolk die een cyclus te gronde richt totaan het totale gedoofd zijn van de wereldbrand, dat is een oneindigheid. Het wordt de periode van destructie genoemd. En de tijd die ligt tussen de wereldbrand die een cyclus te gronde richt tot aan de weldoende grote regens die tien-miljoen-maal-honderdduizend werelden zullen vullen, dat is de tweede oneindigheid. Het wordt de voortzetting van de destructie genoemd. Vanaf de tijd dat er de grote weldoende regens zijn tot het verschijnen van de zon en de maan, dat is de derde oneindigheid. Dit wordt de tijd van herstel genoemd. Vanaf de tijd van het verschijnen van de zon en de maan tot aan de grote wolk die een cyclus vernietigt, dat is de vierde oneindigheid. Het wordt de voortzetting van het herstel genoemd.
Deze vier oneindigheden vormen samen een grote wereld-cyclus."


Buddhaghosa refereert aan de kaliyuga-theorie. De kaliyuga spreekt over destructie van de aardbol. Een interpretatie in de boven gegeven internetpagina zegt dat "tegen het eind van deze yuga (tijdsspanne) komt Kalki op zijn witte paard aangereden om tegen Kali en zijn duistere machten te strijden. De wereld zal dan in vuur en vlam ten ondergaan waarbij tegelijkertijd alle kwaad vernietigd zal worden. Daarna komt er een nieuwe tijd, de Satya (waarheid, kennis) yuga."
Buddhagosha pakt dit verhaal op en geeft er zijn draai aan. Hij wijst eveneens op een totaal vernietigen van de planeet, en ook op een weer verschijnen ervan. Hij neemt het allemaal erg letterlijk, en ziet er volstrekt de metaforische kant niet van.

De vroege canon en de wereldbrand

Alle latere doemscenarios zijn uiteindelijk gebaseerd op de Agañña sutta.
De Agañña sutta komt voor in de Kleine Voertuig-collecties van zowel de theravāda-lijn, als de sarvastivāda waar uiteindelijk de gelug-traditie van het tibetaans boeddhisme zijn Kleine Voertuig-inspiratie uit haalt. Ze is opgenomen in de collecties lange leerredes

De Agañña sutta is de "leerrede over het begin, of de beginnen" (maar dat laatste is voor wat het Nederlands betreft grammaticaal onjuist), en heeft het eigenlijk alleen maar over het "krimpen" en weer "uitzetten" van de wereld. De belangrijkste boodschap is dat de wereld krimpt, resp. uitdijt als gevolg van meditatief cultiveren. De wereld krimpt wanneer een cultivator opstijgt naar een meditatief rijk, en ze dijt weer uit zodra die persoon weer afdaalt naar het niveau van het dag-dagelijkse leven. Moeten we ook bedenken dat een van de best bewaarde uitspraken van Boeddha die is over "dit zes voet lange lichaam van ons waarin de hele wereld gevonden wordt".(DN.22)

Slechts in één fragment in de Agañña sutta, dat waarin Boeddha een vroeg scheppingsverhaal vertelt of parafraseert, komt het tot ontstaan komen, en niet het vergaan, van de wereld voor, maar niet na "een grote brand". Het herinnert ons meer aan de tweede regel in Genesis: "En de aarde was zonder vorm, en leeg. En duisternis lag over het gelaat van het diepe. En God's geest bewoog over het water(oppervlak)".
Prachtig beeld dat wat ons betreft gaat over het aan alles voorafgaan van de aanzet van bewustzijn zoals het wordt verwoord in het eerste vers van de Dhammapāda, een collectie verzen uit het vroege boeddhisme.

Boeddha gebruikt de Agañña sutta overigens om iemand die uit de vedische traditie monnik was geworden, zijn eigen interpretatie te geven van kaliyuga, en er een andere cultivering aan te verbinden dan deze jongeman tot dan toe kende.

Een fragment uit de Agañña sutta

(Boeddha in zijn rol van verhalenverteller, griot zeggen ze in Afrika. Hij spreekt met Vaseṭṭha, een jonge monnik uit de hoogste sociale laag van die tijd. Vaseṭṭha was waarschijnlijk een klein vetzakje, en Boeddha's devies was, 'wees slank als een hert'. Hier wordt Vaseṭṭha geleerd dat de wereld te gronde kan gaan aan vraatzucht, en uit voorgaande passages in deze leerrede begrijpen we dus dat 'de wereld' gezien moet worden als de meditatieve praktijk, het vermogen om in te gaan in, en weer te verdwijnen uit de dhyanische, meditatieve sferen, hetgeen inderdaad met een lichaam dat het te druk heeft met overtollig vet verbranden niet lukt.)

"Er komt een tijd, Vaseṭṭha, vroeger of later, dat na een lange periode deze wereld krimpt.
Wanneer er krimp is worden de wezens voor het merendeel opnieuw geboren in de Abhàssara Brahma-wereld (een meditatieve sfeer).
....
Maar vroeger of later, na een lange periode, begint deze wereld weer uit te zetten. En in die tijd van uitzetten verdwijnen de wezens weer uit de Abhàssara Brahma-wereld en worden opnieuw in deze wereld geboren. Hier verblijven ze, uit geest gemaakt, met vreugde als voedsel, in en uit zichzelf lichtend, door de lucht bewegend, glorieus — en zo blijven ze voor een hele lange tijd.
In die tijd, Vaseṭṭha, (toen de wereld weer was uitgezet) was er alleen maar een massa water, en alles was donker, van een verblindende duisternis(1). Er waren noch maan, noch zon, er verschenen geen hemellichamen, er was nog geen onderscheid tussen nacht en dag, noch tussen maanden of weken, noch tussen jaren of seizoenen. Vrouwelijk of mannelijk bestond niet — wezens waren gewoon wezens. En vroeger of later, na een lange periode, spreidde een smakelijke aarde zich uit over het water waarin die wezens zich bevonden. Het zag er uit als het vel op afkoelende melk. Het had kleur, geur, en smaak. Het had de kleur van fijne ghee of boter, en het proefde erg zoet, als zuivere wilde honing.
.....
En deze wezens gingen lange tijd door met zich tegoed te doen aan deze smakelijke aarde; ze aten er van en werden er door gevoed. En terwijl ze dit deden werden hun lichamen grover, en naar uiterlijk gingen ze van elkaar verschillen. Sommige wezens gingen er goed uitzien, en andere lelijk. En de goed uitzienden keken neer op de lelijke wezens en zeiden, 'wij zien er beter uit dat hunnie'. En omdat ze vanwege hun uiterlijk arrogant, verwaand werden, verdween die smakelijke aarde. Toen kwamen ze samen en klaagden en huilden — 'Oh, (wat een) smaak; Oh, dit smaakt (ahorasam ahorasanti)!' Dus wanneer mensen vandaag iets lekkers te eten krijgen en dan zeggen 'Oh, dit smaakt!', dan herhalen ze zonder het te weten een oud verhaal." .....


De monnikengemeenschap die leeft volgens de Kleine Voertuig-traditie waar deze Agañña sutta toe behoort mogen dus nooit iets waarderends (en/of afkeurends) zeggen over het voedsel dat ze aangereikt wordt.

(1) "Verblindende duisternis" is een omschrijving die we ook tegenkomen in de nalatenschap van christelijke mystici die over hun meditatieve ervaring spraken.




Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme