Paul Swanson, die zich in zijn academische studies vooral bezig houdt met het boeddhisme zoals de japanse tendai-richting dit beleeft, heeft on-line een fragment gepubliceerd uit zijn "Religions of Japan in Practice" dat werd uitgegeven door Princeton University Press, en wel een passage uit The Sutra on the Unlimited Life of the Threefold Body.
Nog eens zeggen, een sūtra of soetra is een tekst die wordt toegeschreven aan Boeddha, die over het algemeen is naverteld door een van zijn monniken, en die op een enkele uitzondering na standaard begint met "Aldus heb ik het gehoord." Begint een canonieke tekst niet met deze formule, dan moet er in bijna alle gevallen van uitgegaan worden dat dit geen soetra is, maar een commentaar, een tantrische tekst, of een gedicht of toespraak door een latere meester.
Hoewel de Soetra van Ongelimiteerd Leven van het Drievoudige Lichaam vooral bekendheid geniet binnen de >tendai-richting, plus de japans-boeddhistische esoterie genaamd shingon, wordt de manifestatie van Vairocana Boeddha zoals deze hier gegeven wordt gewaardeerd door het chinese boeddhisme, en is het wellicht de hier gegeven beschrijving geweest die geboorte heeft gegeven aan de vroegste chinese theorie over de trikāya, het drievoudig lichaam: dharma-kaya, sambhoga-kaya, nirmana-kaya.
Wanneer we ons uitsluitend richten tot de betekenis van het hier gegeven tekstfragment, dan zien we hier een behandeling van het concept "de oorspronkelijke Boeddha, geen mind, geen gedachte" waarbij de zen-beoefenaar zo hard knikt dat zijn/haar hoofd er bijna afvalt.
Kortom, de hele mahāyāna-gemeenschap zal zich wel voelen bij deze tekst.
Het fragment begint op het moment dat de standaard-aanhef, "Aldus heb ik het gehoord" al voorbij is, en voorbij de passage waarin een beschrijving wordt gegeven van de plaats waar dit gesprek plaatsvond, en wie er zich allemaal onder de toehoorders bevonden.
Verder is gebruik gemaakt van het engels woord mind omdat het beter weergeeft dat hier de totaliteit van het gedachteproces wordt bedoeld. 'Geest' zou ontoereikend zijn geweest.
Het fragment
Eens was de wijsheidsbodhisattva Manjushri gezeten op een lotus gemaakt van juwelen. Op zijn hoofd had hij een kroon die gemaakt was uit vijf haarknoeten. Zijn lange blauwzwarte haar hing van zijn schouders. Zijn lichaam glansde als goud, of als een regenboog aan de herfstlucht. In zijn linker concentratie hield hij een blauwe lotus [voor de geest] met daarboven een vijfknopige vadjra [donderkeil]. In zijn rechter [concentratie op] wijsheid hield hij een [met doek omwikkelde langwerpige, uit losse bladen samengestelde] soetra [voor de geest].(1)
Terwijl hij vredig verbleef in de [concentratie-meditatie genaamd] de "maan-ring" richtte hij zich tot Boeddha en zei, "Wereldgeëerde, sinds oeroude tijd hebben we geluisterd naar de Tathāgata [de Zo-gekomene, Boeddha] wanneer hij de Dharma predikte. Van welke Boeddha hoorde de Tathāgata deze prediking, het geluid van de Dharma?"
Boeddha antwoordde Manjushri en zei, "Ik ontving de prediking van Mahā-vairocana nadat ik de eenenveertig niveaus [van cultiveren] was gepasseerd om [uiteindelijk] het grote binnenste verblijf binnen te gaan."(2)
Opnieuw sprak Manjushri Bodhisattva en vroeg, "Wie is er binnenin dat binnenste verblijf [dat ligt aan het eind van die] eenenveertig niveaus?"
De Wereldgeëerde zei, "Nadat ik door de 'tien stadia van de verblijfplaatsen' was gegaan, en door de 'tien stadia van cultiveren', de 'tien stadia van overdragen van [morele] verdienste', de 'tien bodhisattvastadia [bhumi]', de 'tien stadia waarin je gelijk verlichting wordt', en nadat ik het binnenste verblijf was binnengegaan, ontving ik van Mahā-vairocana, die op het wonderbaarlijke stadium van verlichting is, de prediking."
Weer wendde Manjushri Bodhisattva zich tot Boeddha, en zei, "Van welke Boeddha ontving Mahāvairocana, die op het wonderbaarlijke stadium van verlichting is, deze Dharma-prediking?"
De Wereldgeëerde antwoordde, "Mahāvairocana, die op het wonderbaarlijke stadium van verlichting is, ontving de Dharma-prediking van de oorspronkelijke Boeddha die zonder begin en zonder einde is, die geen mind, geen gedachte is."
Manjushri Bodhisattva vroeg, "van welke Boeddha ontving de oorspronkelijke Boeddha die zonder begin en zonder einde is, die geen mind, geen gedachte is, de Dharma-prediking?"
De Wereldgeëerde antwoordde, "de oorspronkelijke Boeddha die zonder begin en zonder einde is, die geen mind, geen gedachte is, ontving de Dharma-prediking van de oorspronkelijke Boeddha die geen mind, geen gedachte is."
Manjushri Bodhisattva vroeg, "van welke Boeddha ontving de oorspronkelijke Boeddha die geen mind, geen gedachte is, de Dharma-prediking?"
Weer antwoordde de Wereldgeëerde en zei, "Er is geen Boeddha boven en voorbij de Boeddha die geen mind, geen gedacht is. Er is noch een Boeddha voor, noch een Boeddha na de Boeddha die geen mind, geen gedachte is. De oorspronkelijke Boeddha is in essentie voorbij conceptualiseren. Noch gaat die [oorspronkelijke] Boeddha, noch komt hij.(4) Hij heeft niet de karakteristiek van het drievoudig lichaam(5), en hij heeft [ondergaat] ook niet de tien vormen van [weder-]geboorte [gati]."
Manjushri vroeg, "Als er boven en voorbij de oorspronkelijke Boeddha van geen mind, geen gedachte geen karakteristiek is van het drievoudig lichaam, noch van de tien vormen van [weder-]geboorte, vanuit welke basis verrijzen dan het drievoudige lichaam en de tien vormen van geboorte?"
De Wereldgeëerde zei, "De oorspronkelijke Boeddha van geen mind, geen gedachte is intrinsiek voorbij conceptualiseren. Zowel de als concept te begrijpen karakteristieken van het drievoudige lichaam, als de wezens doorheen de tien vormen van geboorte, als de aard waarvan het de aard is geen aard te zijn(6), verrijzen uit de aard die voorbij conceptualiseren is."
Manjushri zei, "Als dit zo is, dan is er geen Boeddha die een aanvangsprediking uitsprak."
De wereldgeëerde antwoordde, "Boven en voorbij de oorspronkelijke Boeddha die noch mind, noch gedachte is, is er niets dat/die onderwijst of dat/die [onderwijs] ontvangt. Daarenboven, dit is een enkelvoudige Boeddha [enkelvoudig boeddhaschap]; er zijn geen twee Boeddhas [twee boeddhaschappen]. Jullie zouden de ogen moeten sluiten en moeten contempleren op de Boeddha die zonder begin en zonder einde is."
Manjushri sprak tot Boeddha en zei, "Dat wat de Wereldgeëerde predikt is buitengewoon diepgaand. Het is waar, maar we zijn niettemin niet bij machte dit [helemaal] te bevatten. Het is goed, goed; ik zal met plezier deze soetra prediken."
Daarop sprak de Tathāgata [een van de aanwezigen rond de onderwijzende Boeddha] genaamd Koning van Indrukwekkend Geluid [Bhismagarjitas-vara-raja] tot Manjushri de Dharma-prins(7) en zei, goed gedaan, Dharmaprins. U hebt de Tathāgata zodanig vragen gesteld dat dit aanleiding is geworden voor een machtige gebeurtenis. Let goed op. Let goed op, en denk goed na over wat nu gebeuren gaat."
Nadat Boeddha deze prediking beëindigd had zette hij zich in de lotuspositie en ging een wonderbaarlijke en verheven samādhi [concentratie] binnen. Ook Manjushri de Dharmaprins, en iedereen in de verzameling van vierentachtigduizend monniken ging, dankzij de bovennatuurlijke kracht van Boeddha, deze samādhi binnen. Toen werd het volgende waargenomen. Vanuit zijn staat van concentratie straalde Boeddha's gezicht een grote lichtcirkel uit en zette daarmee Manjushri en de vierentachtigduizend monniken in het licht. Uit Manjushri's kruin verrees een wijsheidszwaard [waarmee onwetendheid doorkliefd wordt], en vanuit zijn lendenen verscheen een goudharige leeuw. Daarna verspreidde de Tathāgata's lichtstraal zich in alle richtingen, en zijn lichaam had de kleur van goud.
Manjushri zei, "Wereldgeëerde, we hebben [nu wel] het onvoorstelbare behaald; onze harten springen op van vreugde."(8)
Daarop uitte de Tathāgata deze versregels
Het verheven pad der Boeddhas
Heeft het kenmerk van perfect licht en eeuwige aanwezigheid.
Zij die de samādhi samen [met Boeddha] binnengaan
Zullen op dezelfde manier de verlichtingsgedachte genereren [de bodhicitta].
Nadat Boeddha deze prediking beëindigd had, stonden de grote monniken in de verzameling als één man op, maakten [als één man] een buiging, en gingen ieder huns weegs.
Noten:
Mahāvairocana wordt uitgesproken als mahaa (= groot) vajrotsjana. Zie deze pagina.
(1) Deze tweevoudige concentratie wisselde concentratie op het intuïtieve doorklieven van onwetendheid af met concentratie op de formeel vastgelegde Boeddha-Dharma. Het staat in de traditie waarin concentratie op een (niet-)onderwerp wordt afgewisseld met kalmte-meditatie.
(2) Al in de vroegste predikingen vinden we passages waarin de verblijfplaats van Boeddha werd beschreven zoals deze bijvoorbeeld in de gaard met de naam (d)Jetavana was gebouwd, en waarin Boeddha het regenseizoen doorbracht. Deze iets grotere hut, of dit iets grotere gebouwtje had twee kamers, een voorste kamer die Boeddha gebruikte voor de dagelijkse bezigheden zoals eten of met iemand praten, en een binnenkamer waarin hij zich terugtrok voor meditatie en voor de nacht.
(3) Merk op hoezeer deze lijst van telkens tien te doorlopen stadia overeenkomt met de rijtjes van tien stadia zoals die in de Avatámsaka soetra wordt gegeven.
(4) Ws. aya-vyaya. Het achtentwintigste boek van de Avatámsaka soetra gaat kort op dit begrip in. De Lankāvatāra soetra, III, voetnoot, spreekt hierover, maar noemt het begrip 'komen-gaan' een concept dat gehanteerd werd door de Lokāyata, een materialistische filosofie waar het boeddhisme niets mee op had. De Lokāyata bestaan formeel niet meer, al zijn ze opgevolgd door de "het vlees is beter dan de benen"-filosofie.
(5) Zie de woorden over de tri-kaya in de inleiding.
(6) Aard. Over het begrip aard, of kenmerk, soms 'karakteristiek' zegt het zesentwintigste boek van de Avatámsaka soetra: "
Het pad der grote wijzen is subtiel en moeilijk te kennen. |
Het is buiten het voorstellingsvermogen, en moeilijk ermee in aanraking te komen.|
Het is zuiver; alleen de wijzen kennen het. |
De aard ervan is onbewogenheid, zonder ontstaan of vergaan. |
Van nature ledig, volmaakt in ruste, niet-twee, onuitputtelijk, |
Vrij van alle (bestaans-)staten, gelijkmoedig voortgegaan tot aan nirvāna, |
Zonder uitersten, zonder Midden, niet in woorden uit te drukken, |
Niet in tijd te vatten, als lege lucht, |
In ruste, volmaakt stil, behaald door de Verlichtten, |
Uiterst moeilijk in woorden te omschrijven: |
Zo zijn de Stadia en hun oefeningen - |
Moeilijk uit te leggen, moeilijk aan te horen."
(7) Onderandere in de Lotus soetra ('Manjushri in de Lotus Soetra') wordt Manjushri de Dharmaprins genoemd, de erfopvolger van Boeddha.
(8) Met deze uitspraak wordt aangegeven dat het pad naar Boeddhaschap uit twee delen bestaat die samen of afwisselend bewandeld moeten worden: luisteren/leren, en in praktijk brengen.
|