JAPAN
TWEE VERZAMELINGEN CANONIEKE WERKEN
De Taishō-collectie
Tussen de jaren 1924 en 1934 produceerde een consortium van japanse geleerde onder leiding van Takakusu Junjirō (1866-1945), Watanabe Kaigyoku (1872-1932) en Ono Gemmyō (1884-1939) een "kritische editie" van de sino-japanse canon, schrijft Robert M. Gimello van de University of Arizona(1).
De volledige titel is Taishō shinshū daizōkyō, "De Grote Collectie Geschriften die recentelijk bijeen zijn gebracht tijdens de Taishō-periode" (1912-1925). In die collectie bevinden zich in totaal 3.360 verschillende werken, samengebonden in 100 volumes. Volumes 1-55 bevatten teksten die voornamelijk afkomstig zijn uit eerdere chinese, koreaanse en japanse collecties canonieke werken. De volumes 56-84 bevatten werken die in Japan tot stand zijn gekomen en die niet in eerdere collecties waren opgenomen. Volume 85 bevat werk dat gevonden werd in de "biblioheekgrot" in Dunhuang, de toenmalige westelijke grensplaats van China. Volumes 86-96 bevatten geïllustreerde teksten (zuzo) uit de japanse esoterische (mikkyo) tradities, en volumes 98-100 bevatten herdrukken van 77 eerdere catalogi van de canon.
Gimello schrijft dat de Taishō-redacteuren uitgingen van de koreaanse edities van de canon, maar dat ze deze zo mogelijk vergeleken met collecties van elders.
Noot: (1)juli 1996; Chéng-kuan on the Hua-yen Trinity)
De Nanjiō-collectie
Dezelfde Robert Gimello schrijft dat in het jaar 1897 de uitmuntende chinese geleerde in boeddhistische werken, Yang Wen-hui (1837-1911) begon met het herdrukken van een canoniek werk, en dat in een instituut dat hij enkele tientallen jaren eerder had opgericht in de stad Nanking. Tijdens de Tai-p'ing-opstand (1851-64) waren boeddhistische bibliotheken verwoest en Yang wilde een en ander weer zoveel mogelijk rechtzetten.
In de tachtiger jaren van de negentiende eeuw had hij in Engeland kennis gemaakt met de Japanner Nanjiō Bunyū. Yang diende op dat moment in de chinese ambassade en Nanjō studeerde in Oxford. Van Nanjō hoorde Yang dat er veel in China verloren gegane canonieke werken in Japan en Korea bewaard waren gebleven, en vanaf het jaar 1890 spanden beiden zich in om zoveel mogelijk werken te vergaren. Voordat Yang Wen-hui een en ander opnieuw uitgaf redigeerde hij eigenhandig de verschillende werken, en zette letterlijk zelf de puntjes op de i, iets waardoor hij veel waardering heeft gekregen.
Sindsdien staat deze collectie bekend als de Nanjiō-collectie.